Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/123

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

van het blijspel wil uitlokken, neemt hij Mr. Ford, en beide, Othello en Ford, zullen waar zijn in de uitingen van hun hartstocht, beiden ongezocht tot de uitkomsten voeren die men begeert, Mevrouw Fabroni hield zoo wat het midden tusschen beiden; zij beminde haar gemaal niet met zulke teederheid om, na de overtuiging van zijne ontrouw, met een gebroken hart en een vreugdeloozen geest door het leven te gaan, of onder de stille smart dood te kwijnen; maar zij beminde zich zelve genoeg om geene mededingster te dulden in zijn hart, en om hem het leven te verbitteren door hare achterdocht. Wij hebben de jaloezie een ondankbaren hartstocht genoemd, en toch… en toch… is zij een zeer natuurlijke, en altijd een weinig verschoonbaar, vooral in vrouwen van een zwak hoofd, maar liefhebbend hart; alleen groote karakters kunnen zoo liefhebben, dat hunne zelfliefde niet het eerst en het meest op den voorgrond treedt, en desnoods achteruit wijkt voor het geluk en tot voor de luim van het beminde voorwerp. Kleine, integendeel, beginnen van zich zelve het eerst, vragen ook het meest naar eigene wenschen, eigene rechten, en waar ze die in gevaar meenen of gekrenkt achten, vergeten ze alles, vertreden ze alles, het eerst de hoogachting voor den geliefde, daarna die voor zich zelve. Dat was het bij Mevrouw Fabroni ; zij was hetgeen men noemt eene deugdzame vrouw, en hare eischen waren er des te strenger om, zonderdat haar hoofd daarom te sterker was, of haar hart te meer teeder. Zij had liefde, zij had achting voor haar gemaal; maar zij rekende hem hare deugd niet weinig aan, en gij begrijpt dat zij daarvoor in ruiling eischte eene even zeldzame trouw, als vrouwelijke trouw toenmaals ongelukkig eene ongewone was; maar zij had niet voor hem dat onbepaald vertrouwen, dat uit ernstige hoogachting ontstaat, en waarop een man van zijn karakter recht had. Als wij begrijpen, is de beklagenswaardige vrouw op het punt om tegen zich zelve, tegen haar echtgenoot en: tegen hare ongelukkige meesteres, die zij toch liefheeft, juist die uitkomst daar te stellen, die hun aller bitterste vijand, de Kardinaal, met al de kracht van zijn haat tegen hen wenschte. Dus was de verhouding der voornaamste hovelingen tot elkander, en op zulke vulkanen rustte Maria’s laatste welvaart, terwijl zij zich liet afbeelden als eene