Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/132

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

van Hare Majesteit van de Paltz, fluisterde René met nog meer boozen spot.

— De Landgraaf Willem deed een paar stappen vooruit als om dien raad te volgen; maar Lucienne, die de derde bij dit aparte geweest was, sprak ernstig: — Monsigneur! volg niet den raad van den ridder de l’Espine, het is een booze, en toen zij zag dat hij nog onbesloten aarzelde, voegde zij er bij in den angst haars harten: — Om mijnentwille doe het niet, of wenscht gij ons overhaast vertrek?

Men begrijpt het antwoord van een zoo galanten aanbidder als den Landgraaf Willem; men begrijpt dat hij nu zijn voordeel vervolgde, en niet het onderstelde van de Koningin Elisabeth.

De dames hebben intusschen niet gezwegen, als men denken kan; maar de jonge Prinsessen van de Paltzgravin hebben luide haar verdriet over dit besluit uitgesproken; de Prinses van Oranje heeft het minst gezegd, zeker omdat haar spijt het meest oprecht was, zelfs voelde zij zich ietwat gekrenkt. — »Hoe! die zwervende ballinge, die overgelukkig moest zijn zich dus veilig en rustig een oponthoud gewaarborgd te zien, als de Prins mijn gemaal haar hier heeft voorbeschikt,” dacht zij, »kan zoo terstond besloten zijn het te verlaten, zonder spijt het op te geven, bij de eerste kans van in grooter Koninkrijk schuilplaats te vinden? dat is wondervreemd en daarin ligt meer dan zij zeggen wil!”

Een trotsch gemoed is altijd zeer licht prikkelbaar, en het ziet beleediging in datgene, wat met de meeste onopzettelijkheid gesproken wordt. De titel van »Zijne Hoogheid,” die gelijkstelling met Prinsen van den bloede insloot, was haar gemaal nog slechts uit gunst toegekend door Lodewijk XIII, en niet als een recht bewezen, schoon de pretentiën van de Prinsen van Oranje altijd die waren geweest van geboren Vorsten; en het viel der Prinses Amalia in, dat kleinachting voor Holland en voor een geringer vorstengeslacht dan dat van de koninklijke Stuarts dit besluit voor Maria dus licht maakte, nu zij gewisheid had door Karel I ontvangen te worden; dat scheen haar kennelijk in Maria’s antwoord door te schemeren. Ook antwoordde zij kortaf :

— De wenschen van eene zoo groote Koningin als Uwe Majesteit zullen zeker altijd bevelen zijn voor den Prins, mijn