Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/136

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gesprek niet van een aard om ten aanhoore van allen te worden voortgezet; maar evenmin vond Amalia zaak het voor goed af te breken door haar vertrek.

Het laatste woord der Koningin bracht haar op een inval, die een goed redmiddel scheen.

— Uwe Majesteit spreekt van portretten; maar de reden van mijne komst was een tweevoudig bezoek aan mijne Koninklijke vrouwe, ter helfte namelijk aan haar zelve, ter wederhelfte aan hare beeltenis, die, dunkt mij, nu onder de vlijtige meesterhand van onzen Honthorst al vrij veel gevorderd moet zijn.

Maria had ditmaal niet dan kwade kansen; de vraag naar Honthorst en de schilderij was op nieuws hachelijk te beantwoorden, om meer dan ééne reden; zij wilde liever alles wagen dan, na de nieuwe hoop, die zij had doen opvatten, der Prinses van Oranje te bekennen hoe zij met Engeland stond, en de verklaring dat er sedert twee dagen niet aan het portret was gewerkt, moest natuurlijk vragen uitlokken over de oorzaken van die stremming; het bezichtigen van het werk van den schilder kon daarbij niet wel geschieden buiten diens tegenwoordigheid; vooral niet, omdat hij een gunsteling der Prinses was, die zeker de aanleiding tot een onderhoud met hem niet zou verzuimen, en zonder nog de mogelijkheid eener berekende ontrouw te onderstellen, kon eene enkele onvoorzichtigheid van den schilder, een woord, eene klacht, aan de gemalin van Frederik Hendrik het geheim verraden van Maria’s nieuwe teleurstellingen en van hare onvoorzichtige ontwerpen. Achterdochtig en wantrouwend, zoowel van aard als door velerlei bittere ondervinding, was Maria vast besloten Honthorst niet met de Prinses samen te brengen, zonder zich nog eerst van zijne trouw en voorzichtigheid verzekerd te hebben, en hem hare onderrichtingen te hebben gegeven over hetgeen er gezegd of gezwegen moest worden.

In hare verlegenheid antwoordde zij dus wat aarzelend en met eenigen onwil, die ondanks haar zelve doorschemerde.

— Dit verlangen vereert mij, als den konstenaar, Mevrouw! alleen ik acht het nog geen tijd u dus onvoltooid eene beeltenis te toonen, die zelfs gansch afgewerkt zijnde, nog genoeg onvolmaaktheden zal hebben voor uw nauwziend oog… en ik wete