Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/15

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Het kan niet wezen! dat kan niet onbekend blijven, ’t zou ruchtbaar worden, tot den Haag klinken, tot Amsteldam wellicht, en mijne zaken staan zonderdat wel slim genoeg. Ik bidde u, meester Honthorst! zoo ge wat goedheid voor mij hebben wilt, spreken wij van u en van uwe konst, en help mij eene wijle mij onttrekken aan het peinzen op kwellinge? die niet te verhelpen zijn.

— Ik wil ’t beproeven, ik ben ook zelf nog niet oud genoeg om vergeten te zijn wat ons tusschen de twintig en dertig de droefkreukels in ’t voorhoofd zet. Om dan naar uw wensch van mij te spreken, moet ik aanvangen met hooge personaadjen, hun komt de voortrede toe, als de hofwet luidt; daar gij van Amsteldam zijt, zult ge weten wie er te dezer dagen hier in Holland reist… sinds de statelijke wijze daarmeê men haar in uwe stad heeft ontvangen en getracteerd…

— Voorwaar! de reize van de Koningin Maria de Medicis en haar verblijf tot Amsteldam geheugt mij en zal mij bijblijven tot mijn jongsten snik! antwoordde de jonge man, met zoo zichtbare hartstochtelijkheid, dat de goede Honthorst glimlachend de oogen toekneep, alsof hij zeggen wilde, ik begin te raden. Dat die Vorstin heden ten dage zich onthoudt op Honselaarsdijk, mag u ook wel bekend zijn.

— En dat zij er wacht op gunstigen wind om naar Engeland over te steken… zeker, dat wete ik! en des jonkmans oogen werden vochtig. Honthorst hield zich of hij dat niet opmerkte. — Ja! op gunstigen wind of op wat anders! Nu moet gij weten dat de Koningin hoogst voldaan over de gracelijke ontvangst van de Amsteldamsche magistraat — zich heeft voorgenomen dezen heeren haar portret te schenken ter gedachtenis en ten bewijze van haar dank voor dit goed onthaal. De dagen hier op het land zijn voor Hare Majesteit dagen van rust — of om juister te spreken, van verpoozing na het drukke feestgewoel, en de vermoeienissen der intochten en festijnen — en dat respijt wil zij waarnemen om zich te laten conterfeiten… daartoe werd ik ontboden.

— Gij, gij! overgelukkige, dat ik in uwe plaats ware, ik zou mij de benijdbaarste creatuur achten onder de zon!

— Dat is voorwaar zoo’n benijdbare taak niet, mijn jonge