Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/16

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

vriend! Ik heb grooter geneuchten gesmaakt bij ’t oefenen mijner konst, dan die mij wachten bij ’t nabootsen der trekken dezer onvergelijke Koningin der Leliën, als de dichters haar noemen, vernuftige, maar gevaarlijke logenaars die ze zijn, want, onder ons gezegd, die tronie dus hoog geroemd, en vergeleken bij al wat daar van blinkend wit gevonden wordt, van de paarlschulp af tot op de zuiverlijke sneeuw toe, moet vrij wat in blankheid wijken voor de reine bloemekens van haar wapen. Toch, en oordeel nu zelf van ’t konstgenot dat mij wacht, zal ik zoo wit eene verwe niet op mijn penseel konnen nemen, of men zal klagen dat ik de hare onrecht heb gedaan!

— Het blijft voor u toch altijd eene groote eere, meester Honthorst! sprak de jonge man ietwat scherp.

— Eere! ja zekerlijk, die is het mij, maar deze toch weder zoo periculeus als hoog, en die altijd minder vleit waar zij ons gewordt, dan krenking zou gebracht hebben waar zij ons was ontgaan; — en daar hij zag dat de jonge man groote verwonderde oogen naar hem opsloeg, vervolgde hij:

— Ja, mijn jonge meester! menschen in ’t gemeen, en konstenaars in ’t particulier zijn nu eenmaal zoo. Ambitie laat ons nooit toe het vredig genot der ruste te smaken; ’t zij bij honger, ’t zij bij oververzadiging, immer blijft hare gierigheid ons kwellen en meerder vragen.

— Och! dat ik konstenaar ware, riep de jonkman met schitterende oogen en het voorhoofd hoog gekleurd.

— Wie geboren is om het te zijn, mag er den Heer voor danken, wie het niet is, zal wel doen er niet naar te staan, de mensch maakt zich nooit wat de Schepper hem niet heeft gemaakt. En waarom zoudt gij wenschen oefenaar der konst te zijn, sinds niets u verhindert beminnaar, beschermer der konste te wezen, en haar te genieten op zulke wijze… als… niet voor ons is weggelegd.

— Waartoe mij dat dienen zou! nu dienen zou! riep de jonge man met vuur. — Licht hield ik dan uwe plaatse, en… en… maar daar valt mij iets in. Gij kunt voor mij doen, wat ik voor mij zelven zou willen, meester Honthorst! mijn nobele, mijn treffelijke vriend, gij kunt mij een grooten dienst bewijzen, mij den eenigen balsem schenken, die wat soelaes kan brengen aan mijn bitter harteleed.