Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/17

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Zeg mij welken, jonge man! als het doenlijk is is hij u beloofd.

— De uitvoerlijkheid er af staat aan uw oordeel: Ik vrage u alleen maar een conterfeitsel; zoudt gij er twee konnen maken tegelijkertijd?

— Of ik dat kan! kopieën! noodziende wel een half dozijn. Of ik dat mag! dat is eene andere zake, bij eer en trouwe dat mag niet! dat is u tegelijk gezegd, dat ik het niet wil.

— Zoo ontvaart mij de laatste hope!

— Ei wat! de laatste hope; waarom zoude een jonkman van uw uitzicht zoo fluks met de hope hebben afgedaan, daarvan de gekromde grijsheid zelve zich niet scheiden wil?

— Wat baat het toch zich te steunen op dat zwakke anker eener bedriegelijke hope, dat niet meer kan dan ons medesleepen tot de grondelooze diepte van wanhoopskolke, daarin ik toch niet zou schromen verloren te gaan, ware ’t niet om den wille mijner ouderen, die eenmaal noodig konden hebben de zwakheid huns ouderdoms te steunen op de krachten mijner jeugd!

— Dat is een goed beginsel, jonkman! houd dat vast, het zal u tot kompas strekken om u over menige klip der jonkheid veilig heen te voeren. Doch zeg mij, wie zijn uwe ouderen, ik weet nog niet eenmaal uw naam.

— Och! wat zal u mijn onberoemde naam, die naast den uwen geen glans heeft dan dien van ’t vaderlijk goud.

— Dat u de Nikker hale, jongen! met uwe kleinachting voor eerlijk gewonnen schatten, viel de schilder uit. — Wat zegt ons arm penseel tegen de vruchtbare vlijt onzer handelaren en zeeluiden, die tochten ondernemen en konsten helpen uitvinden, daar al de wereld nut van heeft, en de nazaten nog de groote winsten van deelen zullen! God beware mij, dat ik de gave mijner konste eene geringe zoude achten, of ooit om Indische schatten mijn penseel, nu ik het eens met eere houde, zou willen ruilen voor den handelsstaf van Mercurius; maar gij, bedenk dit, eer ge den laatsten veracht, dat zoo wij recht hebben de schoone Hollandsche maagd uit te beelden met een hoorn van overvloed aan hare voeten, de nijverheid van handel en zeevaart eerst dien hoorn met hare gouden vruchten hebben gevuld. En nu zonder dralen uw naam!