Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/178

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

X.
Voogd en pupil.




Wij hebben ons wat overhaast gescheiden van twee personen, die toch een weinig onze belangstelling verdienden: Monseignore de Vicomte Fabroni en Demoiselle Lucienne d’Arcy. De laatste scheen behoefte te hebben het onderhoud zonder verwijl te brengen op een hoofdpunt, althans zij sprak:

— Gij verdenkt mij, Mijnheer! ik heb het reeds dezen middag aan tafel opgemerkt! gij verdenkt mij, en zeker dat is niet goed van u, ik ben onschuldig.

— Ik verdenk uwe onschuld niet, goed kind! dan alleen van gebrek aan voorzichtigheid, en toch deze is eener vrouw even noodig, als deugd en goede beginselen!

— Maar waarin ben ik onvoorzichtig geweest, Monsignore? den ganschen ochtend heb ik gesleten met oefeningen der religie onder de leiding van een geestelijk persoon, als gij weet; in mijn vertrek teruggekomen, had ik nauw den tijd mijn vlieger af te werpen, en mijn haar op te strikken, of Dr. Rioland kwam reeds van uwentwege mij afhalen voor het middagmaal.

— Gij zijt dus te Naaldwijk niet met den Landgraaf van Hessen samengeweest?

— Monsignore!

— Wees niet al te zeer gebelgd over dien argwaan, Mejonkvrouw! alles brengt mij er toe u deze vraag te doen. De Landgraaf is vroeger uit Den Haag gereden dan de Koningin van Bohemen en hare Prinsessen; hij is in ’t dorp Naaldwijk gezien met twee paarden, waarvan zijn page er een bij de hand hield,