Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/181

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Monseignore! ik heb hem de mijne getoond! sprak Lucienne kalm en eenvoudig; maar, en hier haperde hare stem, ik beken, het was eene overwinning, die wel bang viel en zwaar… want! ik bemin…

— Zwijg, mijne arme Lucienne! riep hij schielijk, haar de hand drukkende, en beheersch uw gevoel, want wij worden gevolgd, en het kon de persoon zijn, van wien wij spreken; hij zou uwe ontroering te veel in zijn voordeel uitleggen. Wij zullen dit gesprek vervolgen in uwe kamer.

— Zooals gij goedvindt, Mijnheer! maar ik moet u eene vrees mededeelen: de kamers van Mijnheer en Mevrouw de Sourdiac grenzen aan de mijne; kan er ook misbruik worden gemaakt van onzen geheimen toegang, hetzij om binnen te sluipen, hetzij om af te luisteren wat wij er bespreken…

— Ik acht dat onmogelijk; niemand van het Fransch gevolg kan in het geheim zijn van deze communicatie der vertrekken, en Mijnheer van Heenvliet gaf mij zijn woord, dat van de Hollandschen geen ander dit kent dan de hofmeester en hij zelf. Wat geeft u oorzaak tot deze vreeze?

— Ik heb daarvoor geene oorzaak, het is niets dan eene onbestemde vreeze.

— Nu, zoo willen wij dubbele voorzorg nemen, om die niet bestemd te maken! Maar zeg mij eens, mijn kind! weet gij iets van ’t voorgevallene bij de diergaarde met dien Hollandschen jonkman?

— Ik heb er niet veel van begrepen, Monsignore! maar geloof dat men hem onrecht heeft aangedaan, nadat men hem tot geweld heeft gedwongen.

— Maar hoe kan de Koningin daarin betrokken zijn? zoo stoute logen te verzinnen, zal toch wel niet opgekomen zijn in het brein van dat eenvoudige jonge mensch.

— Dat kan ik ook niet denken, ik onderstel dat werkelijk de Koningin hem bescheiden heeft bij de diergaarde… maar dat…

— Juist, de tegenwoordigheid der Prinses zal haar teruggehouden hebben van een eerste plan; wat wil Maria met dezen?

— Ik heb hem wel herkend, ’t is dezelfde die dezen ochtend