Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/183

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Mijnheer van Heenvliet zegt dat hij gelijk heeft, en dat de aanneming tot lidmate op de wijze als wij hadden gewenscht, niet kan volstaan.

— Dan, arm kind! zult gij van uw verlangen moeten afzien! Ik kan tot zoo iets nooit mijne toestemming geven. Daarbij het zou dan niet meer buiten de Koningin kunnen omgaan, zij althans zou nooit toestemmen! zij zou u willen dwingen; zij zou zich laten vervoeren tot daden van despotisme, die hier in dit land, en vooral in zaken van religie, niet meer geduld worden, en al ’t volk tegen haar opzetten zouden; de Prins zelf, indien hij ze kon verschoonen, zou haar niet kunnen redden…

— Maar ik, ik was toch gered!

— Zelfzuchtige! en de Koningin?

— Maar, Monsignore! gij denkt alleen op deze, en gij vergeet dat het mijn zieleheil geldt tegenover eene bekrompene opvatting van onze meesteres.

— Wij zullen daarover niet strijden, ik geloof dat gij den moed zoudt hebben martelares te worden; ik voor mij heb geleerd mijne persoonlijke begrippen van religie aan den nooddwang van uiterlijke omstandigheden te onderschikken.

— Ik ben opgevoed in andere denkwijze, Monsignore! en gij zult mij hoop ik vergunnen, het hoogste belang ook de eerste rechten te geven…

— Ik zou u daarin gaarne uw wil laten, zooals ik altijd heb gedaan, overtuigd, dat de deugd der vrouwen door de religie moet gesteund worden, en dat een opgedrongen geloof hiertoe wis van geen baat kan zijn.

— En toch wordt mij zulke dwang aangedaan, hernam zij smartelijk.

— Van welken dwang spreekt gij, Lucienne?

— Dat men mij telken dage de mis doet bijwonen…

— Gij hebt daarentegen ook grooter vergoeding, die u daarover troosten moet.

— Door Uw goedgunstigen bijstand, ja; maar men heeft mij den twijfel in de ziel geworpen, of niet de Koningin van mijn geloof weten kan… — Denkt gij dat Maria het zou weten… dat ik tot de Calvinisten behoor…

— Neen! riep Fabroni met vuur, neen, zij weet niet! en ge-