lukkig, want wee ons beiden, zoo zij kon weten! En juist daar om is het onmogelijk hier te effectueeren wat die Mijnheer Heijdanus wil!
— Ik kan niet meer terug! Alles is op Zondag aanstaande vastgesteld!
— Dan zal ik met Mijnheer van Heenvliet bespreken, om alles vooreerst te verschuiven… en later…
— Gansch af te stellen, dat is het juist wat ik vreeze, arm ballinge die ik ben…
— Meent gij, melieve! dat het u in Frankrijk hiermede beter zou vergaan?
— Daarom heb ik ook geene groote begeerte mijn vaderland weêr te zien.
— Dat zal toch eenmaal wezen, zoo ik hope, gij weet wat men u dáár voorbereidt?
— O, Monsignore! spreek daarvan niet, dwing mij daarin niet, ik smeeke u! liever blijve ik al mijn leven…
— In Nederland?
— Ja, Monsignore! zoo wij niet naar Engeland verreizen…
— En hoe zoudt gij dan hier blijven, ma mie? als de gemalin van den Landgraaf van Hessen wellicht? vroeg Fabroni ietwat bitter.
— Dat late ik den Hemel over , Monsignore! hernam zij, het schoone vrome oog naar boven slaande; — als eene simpele Jonkvrouw misschien, maar zeker als eene eerlijke vrouw!
— Lucienne! hoor dit eene! sprak toen Fabroni, zacht maar ernstig, gij weet wat ik reeds voor u gedaan heb, gij weet niet wat ik nog voor u zal moeten, kunnen doen; maar gij weet wel wat ik van u wensch, wat mijn eenige eisch is, maar wat ook onvermijdelijk geschieden moet. Van het huwelijk in Frankrijk hangt zooveel af voor u zelve, voor mij, voor de Koningin wellicht, dat, al had de Prins van Oranje een zoon, die u wettiglijk huwen wilde, ik die verbintenis voor u zou verwerpen. Zoo weinig behoeft gij het te betreuren, dat uw Landgraaf het niet meer ernstig meent. En hierover denk na, tot ik u zal komen zien in uwe vertrekken; dit zeggende, liet de Vicomte haar alleen. Zij hadden de gaanderij bereikt.