Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/185

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

XI.
Ridder René de l’Espine en de schilder Gerard Honthorst.




Op het afgesproken uur begaf zich onze vriend Honthorst naar het verblijf, dat de Ridder de l’Espine op het kasteel in gebruik had. Het bestond uit twee ruime kamers, die in elkander liepen en waarschijnlijk slechts eene enkele groote zaal uitmaakten; althans de afscheiding was daargesteld alleen door een tapijtbehangsel, zoodat de schilder, tot wien een kamerdienaar gezegd had dat de Ridder hem wachtte, de tweede kamer binnenkwam, zonder gerucht, daar zijn voetstap over een zacht tapijt heengleed en die dus niet vooruit werd opgemerkt. Hij zag dat iemand zich met eenige overhaasting verwijderde, hij zag zelfs nog eene slip van diens mantel; maar meer ook zag hij niet, niet genoeg dus om den persoon te herkennen, zoo ’t ware dat die voor hem een bekende was. De Ridder zelf scheen zich noch om den gaanden, noch om den komenden te bekommeren, hij lag uitgestrekt op eene chaise-longue, van rood armozijn, zoo achteloos in kleeding als in houding. Mantel en kraag had hij afgeworpen; de ontbloote hals, gevuld en blank als die eener schoone vrouw, was door niets gedekt, daar bij de achterwaartsche ligging van zijn hoofd ook de goudblonde lokken wijder af neêrgolfden en die bloot lieten; het satijnen wambuis ook was losgehaakt, en door de rijke kant heen, die de opening van het fijne overhemd omzette, zag men iets van de borst doorschemeren. In de afhangende hand, waarvan alle vingers met schitterende ringen gesierd waren, hield hij een fijnen neusdoek, waarin een gulden naamcij-