Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/187

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

waartsche houding… ik stelle mij voor een tooneel te geven van den strijd tusschen goede en kwade geesten, op de wijze als de poëet Vondel dien schetst. Een Luciferist staat op het punt om hem de spitse speer in het hart te drukken… maar het hemelsche wezen ziet niet naar den vijand, het slaat alleen de oogen ten hemel — en…

— Wordt gered! dat kan goed staan op uw doek, mijn nobele Meester! maar in ’t werkelijk leven heeft uw serafijn ongelijk; dat is geene goede strategie, uw dappere Stadhouder kan ’t u leeren; men moet zijn vijand niet uit het oog verliezen, hernam de l’Espine, hoewel hij intusschen de pose behield, die Honthorst van hem had gewenscht, hetzij uit werkelijk en onlust, hetzij uit goedwillig toegeven aan diens verlangen. Maar Honthorst scheen wel wat ontnuchterd door de koude, aardsche opvatting van zijne gloeiende kunstenaars phantasie, en hij sprak:

— Gij doet wel dat gij ’t mij herinnert; ik ben hier niet als schilder om de genietingen der konste, maar Gerard Honthorst komt hier den Ridder de l’Espine bezoeken, en deze is, schoon van gestalte een cherub, toch inderdaad nog voor hem…

— Toch niet… Lucifer, de gezonken morgensterre! wildet gij er bijvoegen? hernam deze zacht en verslagen, als wilde hij een hard oordeel verbidden.

— Neen, Ridder! ver van mij dus overijld een oordeel te vellen, alleen om mij bij beeldspraak te houden: gij zijt voor mij nog ietwat, een Sphinx!

De l’Espine sprong op; een donkere gloed steeg hem op het voorhoofd; daarna verbleekte hij; even lichtte er eene zonderlinge flikkering uit zijn oog, dat gansch geene serafijnsche was, en die het diepe blauw tot groenachtig grijs verkleurde; snel echter herstelde hij zich, wierp zich terug op zijne rustplaats; maar nu zittende, en de hand tegen ’t voorhoofd drukkende, als moest hij daar eene pijnlijke gewaarwording bezweren, sprak hij:

— Het is zoo, ik moet u een raadsel schijnen; maar herinner u dan ook, dat ik u hierheen heb genood om er u de oplossing van te geven, in zooverre althans als ik het zelf kan! want niet velen zijn het zoo weinig over zich zelven eens als ik!

— Gij hebt gelijk, Heer Ridder! mijne beschuldiging was te