Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/189

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

meerdere geacht, en geene aardsche godesse nevens haar mijne hulde kunnen bieden.

— Zoo hebt gij dan nooit bemind?

— Och ja wel! zoo goed als een ander; te Rome en elders,… weet ik het zelf meer hoe en waar!

— Ja, maar dan toch hebt gij geene passie gekend, geene waarachtige passie, die met haar gloed de ziele verteert, en die menschen omtoovert in engelen of duivelen, naar dat zij verzadiging vindt of, bij onthouding, alle vlammen harer verwoedheid naar buiten doet uitslaan! sprak de Ridder plotseling zoo opgewonden, dat de goede Honthorst die opwinding verdacht, en met kalmen eenvoud antwoordde:

— Neen, Mijnheer de Ridder! in trouwe, zoo iets heb ik nooit gekend noch ondervonden; ik heb mij altijd voor uitersten gewacht.

— Ziedaar mijn ongeluk! — riep de Ridder verslagen, ik had juist van een konstenaar beter gehoopt; nu zult gij mijn hartstocht niet konnen verstaan, niet willen dienen!

— Begin altoos met te zeggen waarvan sprake is; wij kunnen later zien wat ik doen zal, want, Ridder!… ik zou van u hooren, en niet gij mij ondervragen!

— Gij zijt in uw recht, mijn nobele konstenaar! daarom begin ik met u te wijzen op mij zelven, op mijne gebreken ziet gij! ik ben niet slechter dan een ander; maar ik heb een groot ongeluk, ik ben mijne passiën geen meester.

— Met uw verlof, nobele Ridder! dat is geen ongeluk, maar eene jammerlijk groote fout; in dat geval zijt gij niet gerechtigd van u zelven te zeggen, ik ben goed of kwaad, daar gij, onder de afhankelijkheid zijnde van iets anders dan u zelven, niet wel voor die meesters kunt instaan!

— Juist, dát wilde ik zeggen, zij hebben mij dikmaals wegen doen gaan, die ik uit mij zelven niet zou gekozen hebben…

— Zooveel te erger, Mijnheer! alleen wat zal ik met die bekentenis. Ik ben geen filozoof noch zieleherder, dat ik met uw aard en karakter ietwat noodig heb; wie gij zijt en waarom gij hier zijt niet als een der gewone edelen van de Koningin, is wat mijne belangstelling wekt.

— ’t Is om daartoe te komen, nat ik dus aanvang; de hef-