Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/202

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zijn, en.… en… ik weet nog niet of ik vrijheid zal vinden onvoorwaardelijk geheimhouding te beloven.

Snel en heftig liet nu de edelman de handen lost die hij tot hiertoe als die eens redders had vastgegrepen, stond op met zekere woestheid, en plaatste zich tegenover Honthorst met eene zoo gansch veranderde uitdrukking van gelaat en houding, dat de schilder, die toch op zoo iets had kunnen verdacht zijn, ontzet ietwat achteruit week.

Felle toorn en bitse dreiging flikkerden uit zijne oogen, terwijl hij sprak met eene mengeling van ironie en bitterheid die onbeschrijfelijk is.

— O, gij gelooft u een wijs en voorzichtig man, en gij gelooft een ander dus onwijs en dus onvoorzichtig, dat hij zijne geheimen in een afgrond zou geworpen hebben, zoo hij geene zekerheid had gehad dien te kunnen sluiten! O gij hebt in mij den jammerlijken dwaas kunnen zien, die zijne geheimen uitvent aan een vreemde, zonder er even wichtige voor te hebben ingeruild! O, gij gelooft dat het u vrijstaat mij te dienen of niet te dienen naar uw teeder geweten beslist! Ik zeg u: gij kunt niet meer achteruit, gij hebt mij niet meer te weigeren en om het u te bewijzen met één woord: Ik weet alles wat er dezen ochtend is voorgevallen in ’t kabinet der Koningin toen er voorgegeven werd, dat gij aan ’t schilderen waart.

Honthorst schrikte geweldig bij die verklaring: die man in ’t bezit van zulke geheimen; hij voelde zich verwonnen, maar nog trachtte hij zijne koelheid te bewaren, en zeide alleen, na zich een weinig beraden te hebben:

— Persoonlijk belangt dat geheim mij niet zooveel, en voor de arme Koningin mocht dat gevaarlijk zijn, zoo een Hollandsch heer er de ontdekker van was, maar een Fransch edelman, die van hare bescherming zijn eigen heil wacht, zal voorzichtig wezen in ’t bewaren van zoo kostbaar een schat…

— Gij zegt wèl! een schat is het voor mij, en ik denk er ook zulke degelijke winste mee te doen.

— Met het geheim der Koningin?

— En met het uwe, zekerlijk!

— Wat het mijne aangaat, Mijnheer de Ridder! de schuld die ik heb aan het gebeurde met den jongen Diedrik, want