Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/204

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

rig satijn lint, waarvan de Koningin het eene einde vasthoudt, terwijl eenige zoete hofjuffers daarvan strikken vlechten, en zoo zal het gaan en blijven, totdat, totdat…

Honthorst wrong de handen in pijnlijke verlegenheid, het zweet parelde hem op het voorhoofd; de strenge harde trekken van den kunstenaar werden door een zichtbaar spel der zenuwen bewogen; — eindelijk barstte hij uit:; Ja, ik begrijpe u, totdat de arme jongeling gansch verward is in dit gruwelijk net, en de lichte prooi is geworden van die onedele verlokking, en ik, o mijn God! hoe ik mij de conscientie beladen heb, ik ben van dit alles oorzaak; ik moet dit kind bij den vader verantwoorden!

— Met één toegeven kunt gij hem redden, gij zelf zijt meester van de uitkomst: beslis hoe die wezen zal!

— Satanas! riep Honthorst weifelend, maar gij verzoekt mij vergeefs, hervatte hij sterker; de aanvertrouwde kweekelinge geef ik niet prijs om de onzekere kans van Diedriks behoud.

— Gij hebt gelijk: alles wel gewogen, is eene Prinsesse toch van meerder gewicht dan een Amsteldamsche koopmanszoon!

— Gij weet dan ook dit! gij kunt dan ook weten dat ik niet zulke mate houde: de jeugd en onschuld van beiden hebben recht op bescherming, en ik zal ze beschermen, ik zal het, ten koste van alles!

— Begin dan niet met hen in ’t zekere verderf te storten door halsstarrigen onwil! niemand is beter gezind dan ik omtrent uw jeugdigen beschermeling, hij heeft zich edelmoedig jegens mij getoond, in het oogenblik zelf van zijn heftigsten toorn, en nog daartoe… hij heeft mij onwetend een grooten dienst gedaan… door hem ben ik meester van de Koningin…

— Maar gij kunt toch het verderf van deze niet ernstig willen?

— Mijn goede Mr. Honthorst! hoe weinig hebt gij mij begrepen! De belangrijke dienst, dien de Kardinaal van mij wacht geldt haar! de ontwerpen, die zij u zoo roekeloos heeft medegedeeld, en die zij begonnen heeft uit te voeren bij briefwisseling, waren mij bekend — ze zijn rijp genoeg om haar te beschuldigen, niet ver genoeg gevorderd om haar te baten, noch zullen ooit de macht hebben om haar te redden; die vrouw moet tot de proportie eener particuliere worden teruggebracht,