Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/209

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

XII.
Mijnheer en Mevrouw Fabroni.




Des anderen daags begaf zich de Koningin met hare gewone omgeving in de groote ontvangzaal, zooals hare gewoonte was na het middagmaal, eer zij hare wandeling deed. Ditmaal waren er nu ook sommige Hollandsche heeren dáár; en de Landgraaf van Hessen verzuimde de gelegenheid niet, om zijne hulde te brengen aan de schoone Lucienne, in hope op bevrediging en verzoening, en… »frailty, thy name is woman.” Lucienne deed wel haar best zich eene koele en strenge toehoorderes te toonen, maar zij luisterde toch naar zijne courtoise propoosten, want in ’t eind, hij was een van die onweerstaanbare jonge mannen, naar wier woorden eene jonge vrouw luistert, zonderdat zij er aan wil of durft gelooven, ja zelfs al heeft zij de pijnlijke overtuiging, dat zijn doel niet dat ernstige is, waarop zij recht zou hebben. En luisteren is reeds eene gevaarlijke zaak; wij weten het van Eva; dat was zeker ook het gevoelen van Monsignore Fabroni, die onder ’t spreken met de Hollandsche heeren, ernstige en strenge blikken op haar sloeg, en gansch ontevreden scheen, zonder te weten hoe hij haar die ontevredenheid zou doen opmerken. De l’Espine zag toe, glimlachend en fluisterend met Mevrouw de Sourdiac, en de Koningin zelve scheen te vergeten, dat zij niet meer het middelpunt was van den geestigen kring. — Mevrouw Fabroni zat op een tabouret in een hoek der zaal, wel op verren afstand, maar toch vlak tegenover Lucienne; in het oog van haar gemaal las zij toorn tegen deze,