Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/214

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Zie dan toch eerst wat gij hier achterlaat, en met welke wapens ik u bestrijden kan, riep zij, hem van verre het gebedenboekje toonende, dat hij werkelijk scheen te herkennen; want hij verbleekte eenigszins en trad een weinig vooruit om zekerheid te hebben. Eene vrouw van dat karakter in het geheim zijner toegevendheid voor Lucienne scheen hem gevaarlijk.

Zijne gelaatsverandering was haar niet ontgaan; zij hield die voor een onmiskenbaar teeken zijner schuld, en zij vervolgde onbarmhartig haar voordeel.

— Uw uiterlijk zegt het mij, Vicomte! gij erkent dit voor het gebedenboek van Lucienne d’Arcy!

— Het kan wezen…

— Indien gij het niet voor zeker houdt, Mijnheer de Vicomte! kan ik het haar toon en en het afvragen in ’t bijwezen van het gansche hof?

— Dat is onnoodig, Mevrouw! indien het wezen moest, zou ik zelf mij kunnen vergewissen of het behoort aan mijne pupil.

— Gij weet dus wat dat inhoudt, om het dus te onderkennen, vroeg zij met nadruk.

— Ja, Mevrouw! volkomen! hernam hij, overtuigd dat zij op dit punt te goed was ingelicht, om het haar te verbergen.

— Hoe, Mijnheer! en gij zegt dit zoo kalm, met opgeheven hoofd en zoo stouten blik, en gij krimpt niet samen onder het wicht van deze schaamte, van deze schuld?

— Integendeel, Vicomtesse! ik heb bij dat alles de meeste rust, de meeste vrijheid van geweten; want weet dit eene en geloof mij! redenen van het hoogste belang hebben mij bewogen te handelen, zooals ik gehandeld heb!

— Die redenen zeker mogen van groot gewicht zijn! en gij noemt ze denkelijk redenen van staatsbelang?

— Juist, Mevrouw! zoo noeme ik ze, in zooverre ten minste de hofstaat van deze ongelukkige Vorstin nog eenigszins in de belangen der staatkunde kan begrepen zijn.

Certamente! ik mocht ze kennen, die vreemde staatsbelangen, die een gehuwd man noodzaken zijne beeltenis te leggen in het kerkboek eener jonkvrouw! riep zij met bijtenden spot.

— Mevrouw! Mevrouw! sprak hij nu, werkelijk met zekere onrust haar aanziende, heeft dan die noodlottige zwakheid u