Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/219

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

een paarlen rozekrans hield gevat; en dan weder neerzag op zijn doek, dat den fijnen vorm en het teeder koroliet dier hand zoo waar, zoo zuiver, zoo volmaakt teruggaf, dat de kunstenaar zich zelven durfde toejuichen, toen hij opeens tot een pijnlijken en verlegen uitroep gedwongen werd.

— Mevrouw! Mevrouw! dat ik u bidde, sla nu de handen niet samen, niet in dit oogenblik, nog vijf minuten geduld, als het wezen kan, laat ik ze even waarnemen… o doch de bede was ijdel, de Koningin hield de handen met eene mengeling van blijdschap en spanning saamgevouwen, en sprak alleen, afgebroken in verstrooiing: — Wil vergeven, Meester Honthorst! maar zie, ik geloof daar komt mij vreugd toe; wat gij verdiept in uw arbeid niet hebt gehoord, trof mij reeds eene wijle; ik heb eene koets hooren rollen door de groote ophaalbrug, ik heb de musketten der schildwachten hooren rinkinken, die hun krijgsmans eereplicht deden; ik krijg vorstelijk bezoek, dat zult gij zien! en daar de Prinses en de Koningin hier zijn geweest, heb ik eene hope, die… hoort gij het nu zelf niet, voetstappen en stemmen weerklinken in de gaanderij, naderen de voorzaal; anderen zouden niet dus naderen tot dáár, zonder mijn oorlof! dat moet de Prins zijn!

En de Koningin was opgestaan en zoo dicht zij kon bij den uitgang van ’t vertrek genaderd, om zich zoo spoedig mogelijk te verzekeren van hetgeen zij hoopte; maar zij moest even schielijk ietwat ter zijde gaan: pages traden toe, schoven de zware fluweelen gordijn terug, en de Markies de Sourdiac zelf kwam berichten, dat Zijne Hoogheid de Prins van Oranje op het kasteel was aangekomen, zich in de voorzaal bevond en verzocht zonder verder ceremoniëel bij de Koningin te mogen binnentreden.

Men begrijpt met welke vreugd en met welke haast Maria den Markies terugzond met een toestemmend antwoord; daarop zich tot Honthorst keerende, zeide zij: - Ziet gij wel, Mijnheer! dat ik mij niet tevergeefs heb verheugd, de Prins! ik wist wel dat ik mij niet had vergist!

— Eene zoo groote Koningin als Uwe Majesteit vergist zich nooit! sprak nu Frederik Hendrik, binnentredende, terwijl hij de pages, die de gordijn voor hem hadden opgehouden, wenkte