Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/22

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

met kwistige loszinnigheid, de volle waarde van hare schatten verspilt, en als op eenmaal uitstort over allen, die slechts grijpen willen!

Wie het meest zien op de stoffelijke welvaart der republiek, vinden er die twee milde bronnen, die als ter rechter- en ter slinkerzijde niet moede worden haar te voeden, vinden er Piet Hein met zijne zilvervloot; zooveel schats aangebracht door zooveel stoutheid. Wie hun lust hebben aan de grootheid van Oranje, zien er Maurits degen opgesierd met zulke lauweren, dat ze den somberen bloedvlek bedekken, die Barneveld’s vrienden ergert, zien er Frederik Hendrik’s naam doorvlochten met zegepalmen, en zijn regentenstaf, een staf des vredes, meer gebruikt tot hoeden dan tot dwingen, — zien den krijgshelm van Willem III omgeven met de koningskroon van Engeland, — Willem den Derden, wiens fijne maar vaste mannenband de weegschale hield van Europa’s belangen, en het overwicht legde waar hij het nut dacht. De republikeinsche aristocratie ziet haar stelsel beurtelings zegevieren boven den invloed der stadhouders, ziet Barneveld in den vollen glans van zijn meesterschap, of de Bickers hooger rijzen na eene korte verdrukking! of het tweelingsgesternte der de Witten blinken als een prachtig luchtverschijnsel, dat alles overschittert totdat het verdwijnt, en waar later schendige handen dien langen triomf gruwelijk wreken; aan dat zuiver en edel bloed, hebben zij hunne martelaars te stellen nevens den eersten martelaar van ’t Oranjebuis, of kunnen met voldoening het oog werpen op den vrede van Munster, zonder toedoen van den stadhouder gesloten, en die den vurigen krijgslust van een jeugdig prins, reeds vóór zijne verheffing, eene sterke grens zet.

Wie in de letteren liefst den roem stellen van een land, hebben het oog slechts op te slaan om meer te zien dan wij tellen kunnen, ze zien stijlisten als Hooft, historieschrijvers als Bor, ze luisteren naar Huijgens vloeiende zangen, ze moeten Vondels verrukking deelen, waar hij gloeit, en zijn haat zelfs bewonderen, waar hij schimpt. Zij vinden de Groot als scherpzinnig rechtskenner, als vrijzinnig denker, de bewondering tot zich trekkend van Europa; nevens de dartele liederen van J. Secundus hoort die eeuw Kamphuijsen’s vromen zang nog den ruwen zeeman stichten aan gene zijde van den Oceaan; zij aanschouwt Lipsius,