Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/221

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

een trouw dienaar van mijn huis daartoe, en die bij een helder brein een eerlijk Hollandsch harte paart, hier blijft nu hij eenmaal hier is…

— Ik ook geloove aan de trouwen den ijver van dien heer, voor mijn persoon, hernam Maria met een oog op Honthorst, dat hem van beide opnieuw de belofte afvroeg; maar hare stem klonk minder opgeruimd dan straks; want behalve de herinneringen die het woord van den Stadhouder bij haar opwekte, vreesde zij uit dien wensch naar een getuige van dit onderhoud, dat hij vermijden wilde juist die onderwerpen te bespreken, waarover zij het meeste belang had hem — zelven hem alleen — te hooren.

— Daarbij, vervolgde de Prins opgeruimd, ik kom geene politiek bespreken; en al ware dat, sommige konstbroeders van den heer Honthorst hebben zich daarmede weleens bemoeid, en met vrij goed geluk; maar ziet ge, Mevrouw! het betreft hier familiezaken, schikkingen tusschen een gastheer en zijne gewenschte en geëerde gast, en onder dat alles, kan het gesprek, zoo ik hope, niet dan zulken loop nemen, dat de trekken Uwer Majesteit, de innerlijke satisfactie van haar gemoed uitdrukkende, een glans van vergenoeging weerkaatsen zullen, als voor den schilder, die de eere geniet u te mogen afbeelden, groot voorrecht moet zijn om aan te zien, in één woord, ik wil mijn goeden Honthorst het geluk van dit uur niet ontzeggen; het gaat met zijne konst ook al als met de onze: voor ééne goede kans hoevele kwade, daarbij men veel eers wagen en weinig roems winnen kan!

De Koningin kon niet anders antwoorden, dan toestemmend, en Honthorst gehoorzaamde den ernstigen wenk van den Prins, om zich den schijn te geven, of hij met zijn arbeid voortging, dat voor hem ook zeker de gemakkelijkste uitweg was, om zijne houding te redden.

Frederik Hendrik had den besten bloeitijd des levens reeds doorgeleefd, hij was in zijn drieënvijftigste jaar, en als wij reeds gehoord hebben, had zijne krachtige heldengestalte zich reeds meer dan eens moeten buigen onder de aanvallen van een vijand, waartegen lichaamssterkte noch macht des geestes hem verdedigen konden; maar den bedwinger van den Bosch, Rijn