Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/222

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

-berk, van Erkelens, den veroveraar van Breda, van zoo menige vesting en sterkte, behoeven we ons daarom nog niet voor te stellen als een verzwakten grijze; de vele krijgstochten en overwinningen na 1638, die zoowel van zijn fijn beleid als van personeelen moed getuigen, zouden ons dan tegenspreken, en zijn geest was nog altijd die des mans, welke door de Staten-Generaal moest gebeden worden, »zich niet altijd op de plek te begeven waar het meeste gevaar was.” En had zijne houding al niet meer de volle fierheid en vastheid van den twintigjarigen held, van den veertigjarigen Stadhouder, het hoofd droeg hij toch nog moedig en waardig genoeg, en de kracht van zijn arm was nog onverzwakt, als er vrage was den degen te hanteeren of den veldheersstaf te voeren; waren zijne trekken wat verscherpt, waren zijne wangen wat verbleekt en ingevallen, het was toch nog altijd dat goelijk en schrander gelaat, dat door gulle minzaamheid aantrok, terwijl het eerbied afdwong door vastheid en ernst. De levendigheid van zijn oog was nog onverdoofd, en was het nu iets dieper ingezonken, de blik scheen er te fijner om en te meer doordringend, en de glimlach kon zich nog als voormaals plooien rondom den mond, blijmoedig, hoffelijk of met zekere fijnheid, naar den aard van het gesprek dat eischte, en was het blonde haar gedund en vergrijsd, de achtbaarheid van het voorhoofd werd er door verhoogd. Men begrijpt dat de Prins bij een bezoek aan eene vorstin, dat hij niet bracht officiëel als Stadhouder, zijne krijgsmansrusting niet had aangegord, en mocht zekere vijand hem àl tot voorzorg hebben verplicht, het zal eenen andere geweest zijn, dan die van metalen ringkraag en borstplaten, maar veeleer die van een mantel met bont gevoerd, dien hij toch reeds had afgelegd in de voorzaal, en van een warm en gemakkelijk gewaad, zooals het deftig zwart fluweel, dat hij droeg, en waarbij de platte kanten kraag eene goede uitwerking deed, zoowel als de gouden keten met de St. Michiels-orde, en de oranjesjerp, die van den rechterschouder tot op de linkerheup hing, en waarvan de roset, met een brillant getooid, tegelijk den degenhanger dekte. Terstond bij het binnenkomen had de Prins den platten vederhoed aan een der pages gegeven; maar de zwarte zijden kalot, die hij nog altijd had opgehouden, en in de laatste jaren zelfs in de kamer droeg, zooals veel per-