Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/223

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

sonen van rang en leeftijd nog tot gewoonte bleven houden, nam hij af, zoo haast hij het woord richtte tot de Koningin.

AIs men er over nadenkt, was het toch iets vreemds, iets onnatuurlijks zou men zeggen, de zoon van Louise de Coligny, als gastheer een bezoek brengende aan eene dochter der Medicis, eene dochter uit het geslacht van Katharina, die de Parijsche bloedbruiloft had uitgedacht en helpen uitvoeren; maar de verzoenende gestalte van Hendrik IV was zeker daar aan hare zijde, in de verbeelding van den zoon van Oranje, en in het geslacht der Medicis was men aan vreemder samenvoegingen gewoon; daarbij Oranje’s Fransche moeder had haar zoon eene liefde voor haar land, voor hare landgenooten weten in te spreken, die hem later derwaarts lokte, toen zijne akademische opvoeding te Leiden was voltooid, en dat verblijf ten tijde van Hendrik’s regeering had zulken invloed gehad op zijne vorming, dat, nog in zijne grijsheid, zijn eerbied voor eene Fransche Koningin, iets anders was dan een bloote vorm, maar toch aan die innerlijke voorliefde gaf hij niet meer toe, dan zijne staatswijsheid billijken kon, en er was zeker geene enkele gedachte in zijn hoofd, om de goede verstandhouding met den Kardinaal de Richelieu te verbreken in ’t belang van hersenschimmige ontwerpen der Koninginne-moeder, zelfs al waren ze minder redeloos geweest, en al hadden ze werkelijk eenige kans gehad op goede uitkomst. Toch weet men dat Frederik Hendrik zelf zijne grieven had tegen Richelieu, ware het alleen om de poging hem van zijn Prinsdom Oranje te onteigenen; maar hij voelde de volstrekte noodzakelijkheid van het bondgenootschap met een rijk, waarvan de tegenwoordige staatkunde zoo geheel in zijn geest was en in het belang van de Vereenigde Provinciën; een zulken bondgenoot tegen de macht van ’t huis van Oostenrijk en deszelfs pretensiën op de Spaansche Nederlanden; een bondgenoot die de Noordsche Protestantsche mogendheden ondersteunde, om den colossus, die ’t Midden en Zuiden van Europa omvatte, te omringen als met eene hegge van tegenstanders; en, overtuigd dat niet enkel de kracht der helden het lot der staten besliste, was het vooral van dit bondgenootschap, dat hij een zulk en vasten en eervollen vrede hoopte, na de lange worsteling tegen Spanje, waarbij de Nederlanden als vrijmachtige