Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/230

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Uwe Hoogheid is wel goed; doch ik meende dat ik reeds aanving het uit te spreken?

— Vergeef mijne bottigheid, Mevrouw! ik heb niet begrepen, sprak Oranje goelijk.

— Ik meende doch dat mijn verlangen om Uwe Hoogheid mondeling te onderhouden… over eene zaak van aanbelang die mij sinds vele dagen bezig houdt…

— O wees gerust, Mevrouw! dat verlangen zal voldaan worden, dat kom ik u berichten.

— Werkelijk! riep Maria verheugd.

— Alleen is het bijna onmogelijk, dat Uwe Majesteit naar de tijding, die ik haar kom brengen, vele dagen kan verlangd hebben…

— Nu begrijp ik niet, hernam Maria ontrust en verwonderd; maar de Prins ging voort zonder dat op te merken:

— Ook zoude het tegen mijn wil zijn geweest en tegen mijn plicht van hoffelijkheid, Uwe Majesteit van een wensch, dus bepaald uitgesproken, eerst vele dagen later de verzekering te brengen dat zij vervuld ware. Maria zag hem aan verstomd van verwondering.

— Ik kom Uwer Majesteit aanzeggen, dat de gevraagde schepen voor haar overtocht naar Engeland ter beschikking zijn van mijne Koninklijke Vrouwe en terstond zijn geaccordeerd zonder aarzeling of deliberatie…

Maria begreep volkomen;… maar zij was zóó verslagen over deze uitkomst, over deze haast, dat zij niets wist te antwoorden, dan eenige verwarde betuigingen; zij had nauw durven hopen op zoo gewillige haast, op zoo onbekrompen goedwilligheid, eindigde zij, want, en zij drukte op die volgende woorden met eene zekere klem, want… het waren elf oorlogsschepen, die ik tot mijner dispositie wenschte.

De Prins, overtuigd dat zij hem verstaan had, wilde haar nu toonen, dat hij het werkelijk goed met haar meende en zeide glimlachend:

— Ik moet in trouwe opnieuw tegen de courtoisie zondigen en Uwe Majesteit tot de leer der proportiën verwijzen; nu neemt hare goedheid mijn goeden wil en mijn persoonlijken ijver als vergrootglas, waarmee zij mijne krachten overziet en bere-