Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/238

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Mevrouwe! doe mij recht!… Daarop eerst den Prins bemerkende, werd zij doodsbleek van gloeiend rood, als zij was onder de heftige aandoeningen die haar het bloed naar het hoofd hadden gedreven, en stamelde eenige onhoorbare woorden die om verschooning baden, doch waarnaar niemand, luisterde, en men begrijpt ook dat voor twee vorstelijke personen als Frederik Hendrik en Maria de Medicis, gewoon de afzondering, waarin zij zich terugtrokken, door de strengste etiquette geëerbiedigd te zien, zulk een vergrijp tegen alle vormen wel geschikt was eene bevreemding te veroorzaken, die iets van schrik had, maar waarin spijt en ergernis de bovenhand hadden over de stoornis in een gesprek, waarmede ieder van hen zijn eigen doel had; ook getuigde de wijze waarop de Koningin hare gunstelinge ontving, van hare ontevredenheid.

— Welnu, Mejonkvrouw! wat beteekent dat, wat drijft u zulk een opzien te wekken in een oogenblik als dit?…

— Anderen drijven mij, Mevrouw! en ik had geene keuze dan aan de voeten van uwe Majesteit bescherming te zoeken, of onder de snoodste, de ongerijmdste aantijging het hoofd te buigen als eene schuldige!

— Maar kost ge dan niet wachten tot mijn onderhoud met Zijne Doorluchtige Hoogheid van Oranje was afgeloopen. Mij dunkt ge kost doch zijn verwittigd, dat ik niet gestoord wilde wezen?…

— Mijne genadigde meesteres! vergeef mij, daarvan wist ik niets, konde ik niets weten.

— Dat is waar! sprak de Prins nader tredende, ik had mijn gevolg teruggezonden, maar ik kon geene bevelen geven in den naam der Koningin… aan de personen van haar huis.

— Toch moet gij gehoord hebben dat Zijne Doorluchtige Hoogheid hier was, en gij beleedigt den Prins met deze stoornis!

— O! hernam Frederik Hendrik goedig en reeds weer zijne opwelling van onwil meester, laat dat niet ter bezwaarnis zijn van deze arme jonkvrouw, die zeker niet om geringe oorzaak de bescherming van Uwer Majesteits nabijheid komt zoeken; en zeker, ware het aan hem geweest, Lucienne op te richten en de gevraagde hulp toe te zeggen, de nobele Stadhouder