Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/241

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

of van schranderheid en waardige fierheid; zeker was het dit, wat den jongen Prins Willem den uitroep op de lippen bracht, dien hij richtte tot de Koningin:

— Mij dunkt, Mevrouw! dus vorstelijk schoon en minnelijk moet gij ook zijn geweest op den leeftijd van deze jonkvrouw Maria de Medicis was zoo weinig op zulk eene aanmerking voorberejd, dat zij verbleekte en geheel in verwarring geraakte, en slechts met eenige moeite uitbracht:

— Gij vindt gelijkenis tusschen ons, niet waar mijn Prins? en ’t is niet vreemd… Demoiselle d’Arcy is mijne verwante door… hare moeder…

De verwantschap verklaarde de gelijkenis niet precies, want zij kwam voort uit het huis van Navarre, de Vrouwe d’Arcy was van zich zelve Gravin van Bearn; toch was de gelijkenis sprekend, altijd met het onderscheid van jeugd en ouderdom; slechts was Lucienne’s haar zacht kastanjebruin, terwijl dat van de Koningin nog (hetzij dan ten gevolge van kunst, want men droeg pruiken, door zwarte fluweelen haarstrikken of hulsels kunstig vastgehecht) in fijne goudblonde lokken over haar voorhoofd hing, en terwijl de Koningin zwaar geteekende eenigszins opgetrokken wenkbrauwen had, die de weifelachtige uitdrukking harer oogen niet verzachtten, waren die van Lucienne nauw merkbaar, uiterst fijn en zacht blond, en lieten de volle zachtheid aan hare donkerblauwe oogen; maar de uitdrukking van gelaat, van trekken, de mond, de fijne lippen, alles was van zonderlinge gelijkheid, die den scherpen blik van den vorstelijken knaap had getroffen, zoowel als van menig ouder heer; alleen de laatsten door rijper oordeel en meer bedachtzaamheid geraden, zwegen en de eerste in zijne kinderlijke loszinnigheid sprak het uit. Maar het bespreken van dit onderwerp scheen der Koningin zeer weinig aangenaam; vergelijkingen zijn altijd hatelijk en dan nog die met eene twintigjarige, die de zestigjarige moeielijk met voordeel kan doorstaan, en men begrijpt dus dat Maria liever tot de orde riep, als men in de Kamer zeggen zou, en de vraag herhaalde: wat Lucienne eigenlijk van haar wilde?

— Dit, mijne gebiedster! Ik mis een voorwerp van groote waarde, dat men mij met eenig boos en geheimzinnig doel moet hebben ontvreemd!