Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/245

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Die raad is goed, antwoordde Maria, en terstond drukte zij dit verlangen uit aan de Vicomtesse, die antwoordde:

— De eisch van Uwe Majesteit is rechtmatig, en ik zou niets vuriger wenschen, dan die getuigenis nevens mijne aanklachte over te leggen, alleen… . Mijnheer Fabroni heeft het mij ontnomen, toen ik het hem toonde onder een billijk verwijt, en hij is er mee weggereden, en zeker zal hij wel zorgen het te vernietigen of te versteken om deze schuldjge te redden! en daarbij hij is nog niet terug, en in mijn gemoed rijst de ongeruste vrage op… zal hij terugkeeren?…

— Laat die onrust varen, nobele Dame! zoo ’t anders waar is dat gij die werkelijk voedt.

De persoon die binnentrad, terwijl hij deze woorden sprak, had zeker beter dan iemand recht om zoo te spreken, want het was Monsignore Fabroni zelf. Hij droeg op zijne kleederen en in zijn voorkomen al de sporen van een snellen rid, en zijn binnenkomen zelf getuigde van de overhaasting van iemand die alle vormen vergeet, omdat hij vrees heeft te laat te komen, ook zijne woorden; want verder het vertrek intredende, en na even rondgezien te hebben, groette hij den Prins eerbiedig, en daarop de Koningin meer genaderd, bracht hij haar de gewone hulde van eene kniebuiging, terwijl hij zeide:

— Vergeef mij dit onverwacht binnendringen, mijne genadige gebiedster! maar als een man in den snelsten galop is komen aanrijden uit vreeze van zijn doel te missen, kan de onrust, toch nog te laat te komen, zoo machtig de overhand op hem hebben, dat hij de kostumen der hofetiquette en de uiterlijkheden van den eerbied daaronder verzaakt, al heerscht die laatste niet min in zijn gemoed. Ik wist Zijne Hoogheid met Uwe Majesteit in een gewichtig onderhoud samen; maar dat mocht mij niet verhinderen storend binnen te treden, daar ik voor hooge belangen de allergrootste schade duchtte van eene korte wijle te laat. Zijne Hoogheid ook vergeve mij dit rouw en ongepast inkomen!…

— Zoo weinig ongepast, hernam Frederik Hendrik, dat wij allen zooals wij hier zijn met onverduldige wenschen uwe komst verlangden, schoon niet durfden wachten.

— En naar ik zie is mijne gemalin onder hen, die deze ver-