Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/246

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

wachting niet hadden? vroeg de Vicomte scherp op deze ziende.

— Doe haar echter niet het ongelijk te gelooven, dat zij niet wenschte, sprak Maria verschoonend tot den Vicomte.

De Vicomte antwoordde hierop niets, maar wendde zich tot Koningin met eene diepe buiging en zeide; — Zou Uwe Majesteit de goedheid willen hebben mij in te lichten waarvan sprake is?…

— Mijnheer de Vicomte! ik verklare u zelve, ik begrijp het slechts ten halve, begon de Koningin verlegen, hoe ze den ernsthaften staatsman de dwaze beschuldiging zou mededeelen die zijne gade goedvond op hem te werpen.

— Vergun mij dan het uit te drukken, sprak de Prins, het woord nemende. — mijnheer Fabroni! we hebben hier binnenlandschen oorlog. ’t Is niet precies de geschiedenis van den Troojschen krijg, maar daar is toch ietwat eene Helena in gemoeid, en hoe vreemd u ook die rol passen moge, daar gaat sprake van u als zoudt gij zoo ietwat een Paris zijn!

Fabroni’s ernsthaftig gelaat vertrok zich even tot een lustigen glimlach, bewijs van zoo zuiver geweten, van zoo kalm gemoed, dat die de felste jaloezie rust had moeten geven, zoo die rampzalige hartstocht zich zelven ruste gunnen wilde, of aan zulke bewijzen geloofde, glimlach, die zich tegelijk weerkaatste op het goelijk gelaat van den Prins, die voor zich zelven reeds de overtuiging had van de ongerijmdheid der beschuldiging.

— Aan Parissen, Doorluchtige Vorst! heeft het den goden nooit ontbroken, als zij een Troje te verwoesten hadden, antwoordde de Vicomte, en ik vreeze wel, dat hier eenige twistappel geworpen zal zijn tusschen onze godinnen, die even zwaar te verdeelen zal zijn…

— ’t Is hier niet onder de gedaante van een appel, maar onder die van een kerkboek, zeide de Koningin, Mijnheet Fabroni! uwe echtgenoote beschuldigt u… op eene vreemde wijze… Jonkvrouwe d’Arcy klaagt en vraagt recht; daar moet iets voorgevallen zijn met een gebedenboek…

— O! is het dat: zeide Fabroni, blijkbaar verruimd, ik zal Uwe Majesteit daarvan uitleg geven… en Mejonkvrouw d’Arcy, sprak hij met een blik op Lucienne, kan getroost wezen en zich rustig houden; haar geheim is gewaarborgd en haar kerkboek in mijne bewaring.