Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/254

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

oogenblik van hun geheim onderhoud, beider toorn zou wekken, maar hij wist ook dat beiden het hem later zouden danken, als hij hun de redenen van zijn oneerbiedig tusschenbeiden treden zoude hebben uitgelegd. Intusschen, als wij gezien hebben, zijne vrees was ongegrond, de Prins van Oranje was te wijs en te scherpziend een vorst om niet uit zich zelven deze gevaren te onderkennen en te vermijden; maar toch was de terugkeer van den Vicomte hoog noodig voor hem zelven en voor anderen, daar er van andere zijde iets dreigde, dat evenmin licht geacht mocht worden, en waaraan hij ternauwernood had gedacht onder de grooter en wichtiger onrust, die zijn geest drukte; hem was het dus eene soort van verlichting te vernemen, dat het veeleer zijne huiselijke bezwaren gold, dan de openlijke belangen der Koningin, en dat onder zulk een tooneel en voor zulke getuigen, dat andere wat hij had gevreesd. zeker was geweerd. Maar… wij hebben haast te zien, wat de moedwillige stoutheid van de l’Espine uitwerkte. Bij had dan op hoogen toon rekenschap geëischt van het daarzijn van zijn portret in het boekje, en Lucienne, sterk door hare onschuld, en die de in ’t lichtstelling daarvan wachtte door iedere opheldering, had verklaard, dat zij het een paar dagen tevergeefs had gezocht, en hoogst verwonderd was geweest, er Mevrouw Fabroni van te hooren spreken, als in ’t bezit van haar echtgenoot. Het spreekt vanzelf dat de Vicomtesse ondervraagd werd naar de wijze, waarop het in haar bezit was gekomen, en dat zij, zich door Mevrouw de Sourdiac gespeeld en gemystificeerd geloovende, niet geaarzeld had, deze te noemen als; de persoon, die haar eerst argwaan tegen Fabroni had ingesproken, en later Lucienne’s gebedenboek gegeven had, als een zeker bewijs van zijne ontrouw inhoudende. De Markiezin, hierop ter verantwoording geroepen, was nog meer vertoornd tegen den Ridder René dien bondgenoot, die haar in deze ongelegenheid bracht, dan op de Vicomtesse, die haar met heftigheid de smart en het lijden verweet, dat zij haar zonder noodzaak had aangedaan. Ook besloot zij Lucienne niet te sparen, zooals de l’Espine geëischt had, en te minder, daar zij nog altijd zeker bleef, den Vicomte door haar te doen vallen; daarbij zij was vrouw, en eene vrouw erkent zich liever schuldig aan