Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/256

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

geef mij dáárvan rekenschap; want gij zeidet mij met den inhoud ten volle bekend te zijn!

— Ik heb daarmede bedoeld, Mevrouw! dat ik de voertuiging had, dat daarin niets schuldigs was, en niets dat uwe aantijging kon rechtvaardigen.

— Maar mij dunkt, men mocht Mejonkvrouw d’Arcy voor zich zelve laten getuigen, zeide de Prins. Zeg, melieve! hadt gij eenige voorliefde voor de Calvinistische liederen, dat gij ze onder de mis bij u naamt?

— Men placht ze te zingen aan ’t Fransche hof… viel Fabroni in.

— Ah! en ’t is wellicht in ’t geheugen daaraf, dat ze u waard zijn? vroeg Oranje… Lucienne, overtuigd dat Fabroni haar den steun niet geven zou, dien zij noodig had, en dat zij zich zelve met ééne daad van moed boven alle verdenking verheffen en zich voor de toekomst een recht zou verkrijgen, dat haar niet meer betwist kon worden en dat haar voortaan van alle geheimzinnigheid zou ontslaan, wendde zich nu tot Frederik Hendrik met kalmen moed in de houding; en met geestdrift in het oog sprak zij:

— Neen, Doorluchtige Prins! ze hebben een hooger en heiliger waardij voor mijn gemoed, dan simpel als eene herinnering uit het Vaderland! ze zijn mij de gewijde liederen in het huis mijner ouderen geleerd, in de gemeente met mijne geloofsgenoot en gezongen bij onze godsdienstoefening, en waarmede ik mij nog doorgaand stichtte en verkwikte in uren van mistroostigheid; want dat Uwe Hoogheid wete, dat dit edel gezelschap het verneme, dat Hare Majesteit het hoore met verschoonin, ik ben Protestante, en wil dat niet langer verhelen!

Men kan zich de uitwerking denken van die verklaring op allen, die van deze waarheid niets hadden geweten noch geraden; maar bovenal was die uitwerking sprekend op hen, die er mede bekend waren, zooals Fabroni, de l’Espine en de Koningin.

De laatste, hoewel vlammend van toorn, trachtte zich bedwingen, en om niet uit te barsten in drift, zeide zij scheep en koud: — Protestante… Jonkvrouw! gij zijt dat niet; het is zoo, de Baron en Barones d’Arcy behoorden tot de Hugeno-