Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/257

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ten, en dus hebt gij uwe eerste jeugd met de religionsverwanten gesleten, maar gij weet, dat het nooit in het plan lag uwer naaste verwanten, om u zelve tot eene Hugenote te maken.

— Mijne opvoeding, Mevrouw! heeft altijd die richting gehad om mij te brengen tot den gezuiverden godsdienst.

— Sinds gij tot mij gebracht werdt te Brussel, aan ’t hof der Infante, zijt gij geconsidereerd te behooren tot de Kerk.

— Uwe Majesteit, onwetend zijnde van de innerlijke gevoelens mijner ziele, heeft mij altijd verplicht de mis bij te wonen; ik, door eerbied en opzien voor mijne Vorstin teruggehouden, durfde ze niet uitspreken en gehoorzaamde; maar ik was Protestante in ’t harte, en ik protesteerde tegen de mis, door de wijze zelfs waarop ik die hoorde.

— Bij ’t sacrament des doops heeft men zich voor u verbonden, u in den schoot der Kerk te houden.

— Vergiffenis, Mevrouw! hierin heeft men Uwe Majesteit verkeerd onderricht; juist daarbij ben ik gewijd tot de ware religie en heeft het mij tot hiertoe ontbroken aan moed om voor mijn wensch uit te komen, ook uiterlijk tot die Kerk te behooren; van nu aan stelle ik mij daartoe, en bidde Zijne Hoogheid den Prins, als een Protestantsch Vorst, en als Christen edelman, mij te willen beschermen en bijstaan te dezer gelegenheid tegen elk die mij daarvan zou willen afhouden. Lucienne, zoo sprekende, knielde neder voor den Prins, die zeker een weinig verlegen was met deze inroeping, maar toch niet minder getroffen door haren edelen Christelijken moed; want de onwil der Koningin was zichtbaar, de glimlachende blikken en het gefluister der hovelingen en dames waren niet meer aanmoedigend, om zich ernstig voor eene ernstige zaak uit te spreken, en de smart en spijt, die Fabroni’s gelaat uitdrukte, moest nog meer terugschrikkend zijn voor de Jonkvrouw, dan al het overige.

Maar toch was Frederik Hendrik de man niet, die eene vrouw bij zulk eene oproeping om bijstand, onverhoord zou laten smeeken vooral niet de man om haar niet terstond troost toe te spreken, en hulp te beloven, al ontbrak het hem later aan ernstigen wil, om juist alles te schenken wat zij vroeg. Hij hief haar op, en zeide met ernst en goedheid: