Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/261

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zulke redenen werden mij ook gegeven, toen ik mijne grieven uitte over ’t portret, en bij dit alles is mij die zaak nog niet klaarder geworden.

De Prins, die het nieuwe punt van discussie nog het meest gevaarlijke vond, dat er was aangeroerd, vond het gepast dit af te leiden, door Mevrouw Fabroni steun te geven, en zeide dus:

— Ik moet de Vicomtesse bijvallen; al deze discussiën, die veel beter voor minder ooren kunnen uitgemaakt worden, brengen ons nog slechts verder af van het eenige punt, daarin wij klaarheid noodig hadden, en ik begin te gelooven, dat wij die niet vinden zullen.

Toen naderde Honthorst den Prins.

— Ik verzeker Uwe Hoogheid van het tegendeel, zoo zij mij vergund iemand te Jaten roepen, die Mevrouw Fabroni volkomen tevreden stelt, en die ook in het overige de beste ophelderingen zal kunnen geven.

— Wel, mijn brave Honthorst! daar spreekt gij eene gulden tale; laat dien persoon spoedig verschijnen.

— Men doe alleenlijk den jongen Diedrik verwittigen, dat Meester Honthorst naar hem vraagt; hij moet zich thans bevinden in de gaanderij der conterfeitsels.

Op een wenk van den Prins bracht een der hovelingen dat bevel waar ’t hoorde, en welhaast zag men Diedrik binnentreden.

De jonge man die, als wij weten, door welwillendheid van de l’Espine voor hem, de lasten der gevangenschap weinig voelde, maar die zich door even sterke banden, als die van ijzeren boeien, in deze muren gekluisterd voelde, kwam nu binnen, altijd in de eenvoudige kleeding, hem door Honthorst verschaft; maar nu vooruit wetende, dat hij voor een hoog en edel gezelschap verschijnen moest, en onderstellende, dat hij tot die verantwoording werd geroepen, waarop hij zich had voorbereid, was hij rustig en fier, al heerschte er in zijne ziel nog een gevoel van krenking; hij naderde nu niet onbesuisd, maar hij had eene houding van waardige vrijmoedigheid, die zoo ver was van ingebeelden overmoed, als van de schuchterheid van iemand zonder stand of opvoeding; zijne jeugd, de eenvoudigheid van zijn voorkomen stemden dan ook gunstig voor hem wie hem vroeger