Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/263

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

De Prins knikte toestemmend en Honthorst zeide tot Diedrik.

— Mijn jonge vriend! weet ge waarom gij hier geroepen zijt in dit hoog gezelschap?

— Neen, Meester Honthorst! maar ik ben zeer begeerig te weten, waarom mij zoo hooge eere wedervaart.

— Eene van de dames, hier aanwezig, begeert een voorwerp terug, dat zij vermist en dat ik in uwe handen weet… sprak de schilder met eene beduidenis, die door Diedrik terstond werd gevat; want zonder eenige aarzeling haalde hij een klein medaillon te voorschijn en bood het Mevrouw Fabroni aan met eene beleefde buiging, terwijl hij zeide:

— De beeltenis van Mijnheer uw echtgenoot, zoo ik mij niet bedriege…

Mevrouw Fabroni was gansch verslagen van schrik en verwondering; het was onloochenbaar haar eigen medaillon, in een oogenblik van hartstocht van den paarlen collier afgerukt, en dat zij sinds niet had teruggevonden. Zij kon alleen stamelen:

— Hoe toch Mijnheer!… vindt dit zich in uwe hand?…

— Het is mij gegeven door iemand, die het gevonden had, na een zeker gesprek, dat Uwe Edelheid gehad heeft met Mevrouw de Markiezin de Sourdiac in de gaanderij bij de eetzaal, zeide Diedrik, op Mevrouw de Sourdiac ziende, met een blik, die haar deed verbleeken.

— De naam van dien persoon? sprak Fabroni.

— Een page, een knaap, dien ik niet kende.

— Die u bij de diergaarde opzocht? vroeg de Vicomte zachter.

— Juist, Monsignore!

Mevrouw de Sourdiac, die deze vragen en antwoorden ried, zoo niet verstond, kleurde diep, maar zweeg; zij begreep dat alle list en kunstenarij verloren waren tegen zulke waarheden.

— Ik zou willen weten waartoe het u gegeven was? vroeg Fabroni luid.

— Om er kopie van te nemen, en die te stellen in het gebedenboek van Mejonkvrouw d’Arcy.

— En waarom is dit niet geschied? vroeg nu de Prins.