Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/265

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hof was zooveel te doen; hier op dit stille lusthuis dient men zelve zoo wat bezigheid te zoeken.

— Maar van die duistere bezigheid wil ik klare rekenschap!

— Ik bidde van neen, Mevrouw! Mocht Uwe Majesteit eene les willen aannemen van mijne konst, ’t is deze: dat het soms voordeelig kan wezen de duistere partijen te bewaren.

— Mijns bedunkens is dit een goed woord, Meester Honthorst! sprak de Vicomte, hem aanziende met verhelderden blik, en wat mij aangaat, schoon de duistere machinatiën tegen mij gericht waren, ik verlang geen meerder licht, en begeere evenzoo, dat Mevrouw Fabroni, die hier de eerste was om recht te vragen, en die toch zooveel onrecht pleegde, van verder onderzoek zal afzien; dat is toch wel niet te zware eisch van iemand, die zooveel hardheden heeft moeten hooren, en die zich den meest beleedigde kon achten, maar die zelf volgaarne vergeven wil; en zoo ik Hare Majesteit dienen mag met mijn raad, zou ik haar bidden deze dames tot eenigheid te manen, en waar zij zich niet verstaan en onderling intrigeeren, haar dat simpel vermaak te gunnen, zonder tusschenbeide te komen, dat scheuring en scheiding zou geven in dezen kleinen kring, die alleszins zou te betreuren zijn. Ik stel dus voor, ganschelijk amnestie te verleenen.

De Koningin zweeg, aarzelde en scheen niet te kunnen besluiten; maar de Prins wendde zich tot haar en zeide:

— Overzeker, die beide Heeren, de edelman en de kunstenaar, geven Uwe Majesteit daar een trouwhartigen en welverstandigen raad, dien ik opvolgen zou, wezende in hare plaats. Zulke verwarde zaken, daarbij klagers en wroegers, onnoozelen en kwaadwilligen zich dus vermengen kunnen, en de schuld als van den een op den ander werpen, dekt men best met den mantel der liefde en met den glimp der vorstelijke genade.

— Zoo willen wij dan ook, sprak Maria met een zucht, Mevrouw de Sourdiac! Wij willen dan niet verder doorgronden, wat u tot dit alles gedreven heeft; gij blijft aan onze zijde als voorheen…

De Markiezin naderde als met diepe beschaming, en met tranen van berouw in het oog: eerlijke en oprechte tranen, want zij had de Koningin lief, en was, zooals wij gezien hebben, door allerlei verleidingen op dezen weg van verraad en arglist ge-