Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/268

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Volg ons straks, wij hebben u nog een en ander te zeggen, dat niet voor alle ooren is, vervolgde de Prins tot Diedrik; daarop tot den jongen Prins: — Mijn zoon! groet Hare Majesteit tot afscheid.

— Maar, Uwe Hoogheid! ik meende nog…

— Het verdere zal ik met Mijnheer den Vicomte hebben af te spreken, die mij zeker wel zal willen verzellen tot de diergaarde, ik wensch mij een weinig daarbuiten te vertreden; met u, Jonkvrouw d’Arcy! wensch ik nog een onderhoud te hebben eer ik van hier ga, wees zoo goed mij over een half uur in het paviljoen der Prinses op te wachten…

— Ridder René de l’Espine! ook met u heb ik een woordje te spreken, volg ons.

En ondanks de zichtbare spijt van Maria de Medicis, nam de Prins zijn afscheid en verliet het vertrek, vergezeld door de personen, die hij zelf had aangewezen.

— Duld ten minste, dat ik den jongen Erfprins van Oranje nog eene wijle met mij houde! zeide de Koningin.

— Ik kan voor mijn zoon zoo vereerenden wensch niet afslaan sprak Frederik Hendrik, en te meer, hij blijft hier in een gezelschap, dat hem niet zoo licht vervelen zal, als de meester stukken van onzen vriend Honthorst.

— En wie weet, hoe dat uw hijlik vordert, Genadige Heer glimlachte Honthorst, terwijl hij den jongen Prins een handschoen reikte, dien deze had laten vallen.