Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/270

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

staatsman verhandeld werd, belangrijk moest zijn, bleek uit deze handelwijs van den Prins.

— Ik moet u bewonderen, mijn jonge vriend! begon de Ridder over de cordaatheid en behendigheid, waarmede gij u uit deze netelige zaak hebt gered, ten overstaan van zooveel luiden van qualiteit, zonderling die van eene Koningin, als Mevrouw Maria van Frankrijk, en van eene vijandin, als Mevrouw de Markiezin de Sourdiac.

— Maar, Ridder! daar was immers gansch geene behendigheid bij noodig, niets dan weleerlijke oprechtheid, en die te oefenen viel mij licht.

— De gansche treek werd mij en Mevrouw de Sourdiac dus door Honthorst gespeeld?

— Ik althans wist van niets, en meende dat alles was zooals de dame het begeerd had, toen ik het haar overgaf; alleen dat plan om ’t origineele medaillon aan de Vicomtesse terug te geven, en dus alles op te helderen, kwam van mij en had Meester Gerard goedgekeurd.

— En gij hadt daarmee dus een goed oogmerk, dat begrijpe ik; maar nu, mijn jonker! zeg mij wanneer gaat gij van hier? de Prins heeft u alreede een vaderlijke vermaan gegeven, dat wel ietwat te laat komt; maar daarmede gij nu toch uw profijt kunt doen, door schielijk de ruimte te kiezen…!

— Lacy! dat ik het konde, want ik voele mij hier dus in de engte geperst door allerlei druk en bange vreeze, dat bij mij soms is of ’t hart bezwijmt van angst binnen in mij en het hoofd mij duizelt. Maar vertrekken, mijn goede Ridder de l’Espine! aan u durf ik het zeggen, die al mijn leed en geklag zoo lankmoedig en deelnemend aanhoordet, vertrekken kan ik niet!

— Wel, arme jongen! en waarom niet? ik dacht toch dat gij zeer wel uwe partij hadt genomen omtrent uwe passie voor de Koningin.

— O, zeker! wat dat belangt…

— Welnu dan!

Parbleu! zeg het uit, misschien verliefd op Mevrouw Fabroni?

— Neen, niet verliefd… maar…

— Welnu?