Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/273

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

vader! begon Diedrik zacht, maar toch met eene zekere vastheid, alles; alleen vergun mij een paar dagen tijd…

— Geen uur, niet de helft van een uur! riep Geurt Adriaansz. heftig en nog luider dan te voren; en reeds toen had zijne ongewone luidruchtigheid van toon de aandacht gewekt van den Prins en der Heeren die hem volgden; nu bleven zij staan, om te hooren wat er voorviel, en Frederik Hendrik zelf keerde zich om en zag naar Diedrik heen. Hij kende den Amsterdamschen koopman, den bewindhebber van den Oost-Indische compagnie persoonlijk, daar deze meer dan eens met hem in aanraking was geweest, en daar hij ook wist wie Diedrik was, begreep hij terstond hetgeen er voorviel; daarom sprak hij tot zijn gezelschap:

— Het is noodig, Mijneheeren! dat ik mij even derwaarts begeve; mijne interventie zal wel niet overbodig zijn. En met jeugdige vlugheid stapte hij vooruit.

Hij wist wel dat de oude Adriaansz., een der zoogenaamde harde Contra-Remonstranten, aan hem niet zoo oprecht en niet zoo onbepaald gehecht was, als voormaals aan zijn broeder Maurits; hij wist daarbij dat de politieke gevoelens en de handelsbelangen van den stijfzinnigen Amsterdammer eene andere weegschaal wilden dan die, weJke de Stadhouder gebruikte; maar de sluwe zoon van Willem I kende zijne Amsterdammers van buiten; hij wist, dat, hoe nederig en eenvoudig een uiterlijk zij ook toonden, met hun effen zwart lakensch gewaad, en de fijn linnen beffen, er toch een menschelijk harte onder dat stemmige wambuis klopte, dat wel door zekere streelinge des hoogmoeds kon gewonnen worden, en dat de stijfste Republikeinen zich door zekere hoffelijke vormen laten omkoopen, en hoe zij wel in hun zelfgevoel in zijn afwezen zich zijne meesters noemden, maar zich toch innerlijk gevleid voelden, als zij met hem samen waren, en hij hen op den voet der gelijkheid behandelen wilde.

Zoo groette hij hem dan het eerst, nog vóór de strakke Hollander, in zijne drift over den afgedwaalden zoon, den Stadhouder had kunnen zien en opmerken.

Toen dit echter geschied was, begrijpt men dat die groet, hoewel in zekeren strakken ernst, toch met diepen eerbied beantwoord werd.