Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/274

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Wees welgekomen op ’t huis Honselaarsdijk, mijn waarde Heer Adriaansz.! begon de Prins, van harte welgekomen; geldt dit bezoek onzen Koninklijken gast, of ietwat anders, want ik kan het mij zelven niet aanrekenen, daar ik eerst dezen ochtend besloot tot den tocht, waarvan kwalijk het bericht tot u kon gekomen zijn.

— Ja te minder kon ik wachten Uwe Hoogheid te treffen, daar er in Amsteldam sprake was, dat zij zich onwel bevond en aan voeteuvel lijdende.

— Ja, maar gij weet, mijn beste vriend! dat ik mij niet aan lichaamskwale store, als het de dienst dezer handen geldt…

— Zonderling waar die dienst voor den oorlog gevorderd wordt, sprak de Amsterdammer, die in ’t geheim den Prins verdacht, den vrede niet te wenschen.

— In alles, Mijnheer! in alles; maar nu in ernst, wat is er tot uw believen, uwe komst zal toch niet bij geval zijn geweest?

— In zekeren zin wel, Doorluchtige Heer! Tot Delft wezende bij een handelsvriend, ontving ik berichten van mijn boekhouder, dat een Fransch edelman, tot den stoet der Koninginne-moeder behoorende, voor eene zeer beduidende som bij ons gecrediteerd was en alreede getrokken had. Ik had mijne redenen om er belang in te stellen, dien edelman zelf te zien en te spreken; maar ik dwale hier rond en men heeft mij nog niet te recht geholpen, misschien wel omdat ik niet verkoos, mij van de Fransche taal te bedienen, en dus mij enkel aan Hollandsche dienaren heb gewend.

— Ik versta dat, glimlachte de Prins. Indien het nu geene onbescheidenheid zij den naam te vragen van dien edelman, zou ik u wellicht van dienst kunnen zijn.

— Uwe Hoogheid heeft waarlijk te veel goedheid, hernam Adriaansz. gevleid; maar de naam is geen geheim naar ik achte, hoewel die simpel genoeg klinkt voor zoo groot vertrouwen… René de l’Espine, Ridder.

Men zou gedacht hebben, dat de l’Espine, die uit hoffelijkheid voor den Prins ietwat met Diedrik ter zijde was gegaan, deze ontdekking had kunnen voorkomen; maar de firma van ’t kantoor was eene andere dan de naam van Diedrik’s vader; hij had dus in den laatsten zijn bankier niet kunnen wachten. Toch