Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/275

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zoodra hij zijn naam hoorde noemen, trad hij een paar stappen vooruit; maar dat diende alleen om den Prins de gelegenheid te geven tot Geurt Adriaansz. te zeggen:

— Dan kan ik u den waren man wijzen; de Ridder de l’Espine staat voor u, ’t is die Heer daar.

— Wel dat mag eene goede kans in ’t leven heeten! sprak Geurt Adriaansz. zich voor den Ridder buigende, of liever twee, want Uwe Hoogheid moet weten, dat ik door familiezorge uit Amsteldam was gedreven, om een zekeren vluchteling te gaan opzoeken, dien ik afgedoold of verloren achtte, en zie ook hier vond ik hem gaande naast den Ridder; hij wees op Diedrik, die uit eerbied voor den Prins nog meer ter zijde was .gegaan, en misschien wel met eene geheime aanvechting streed om zijn vader opnieuw te ontvluchten onder de afleiding van dit gesprek.

— Juist, uw zoon! sprak Frederik Hendrik gevallig, en den joligen Adriaansz. wenkende nader te komen.

— Uwe Doorluchtigheid is wel goed, dien jonkman voor mijn zoon te onderkennen, die zich hier toont in zoo vreemde verkapping; hij ziet er in trouwe uit als de factor van een verloopen Rederijkerskamer.

— Zie doch, gij betrapt de waarheid ter halverwege op heeterdaad, ’t is ook om den wille der konst, dat de arme jonkman zich deze afwijking onderstaan heeft, en ’t is daarom dat wij zijn aangezocht om bij u voor hem te intercedeeren.

— Uwe Hoogheid verschoone mij, ik vatte niet… hoe… hernam Geurt zeer straf en zeer koel; maar daar Uwe Vorstelijke Genade toch de goedheid heeft, zich mijne familiezaken aan te trekken, zou ik welonderdanig autorisatie vragen om mijn vaderlijk gezag te mogen doen gelden tot hier in ’t huis aan Uwe Hoogheid behoorende; want Meester Diedrik weigerde zooeven met meer vastheid, dan ’t een zoon jegens zijn vader past, om mij te volgen, zekerlijk gesterkt door de gedachte, dat ik zal moeten afzien van mijne natuurlijke macht te oefenen op het grondgebied van den Prins van Oranje, dien hij zich zeker verstout zijn beschermer te noemen, doch van wien ik weet, dat het niet in zijn karakter ligt, zonen in opstand tegen hunne vaders te stijven; daarvoor was hij zelf een te goed zoon jegens Mevrouwe zijne moeder.