Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/277

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

om als diens leerling te worden aangenomen. De schilder hem willende beproeven, heeft hem met zich genomen in zoo schamel costuum, ook niet willende dat uw zoon voor zijn dienaar zou doorgaan, opdat bij gansche verwerping van zijn wensch uwerzijds daar nietwes bekend zou worden van dezen stap.

— Ik herken daarin de wikkende wijsheid van den Heer Honthorst, sprak Adriaansz. stroef; maar te minder kan ’t mij gevergd worden eene toestemming te geven, die vooruit zoo weinig is gewacht.

— Ik voor mij bekenne andere verwachting van u te hebben, mijn waarde Heer Adriaansz.! Ik kenne u als liefhebber en voorstander der konsten, ik weet dat het een onwaardige laster is, wat men kalt, dat de Heeren van Amsteldam, die zich aan den handel wijden, Mercurius alleen zouden dienen en niet ook de schoone konsten hunne tempelen zouden geven…

— Tot Amsteldam, Uwe Hoogheid! dienen wij God Almachtig, en ’t stichten van afgodische tempelen gelust ons zekerlijk niet, sprak de Amsterdammer, die met velen het oprichten van eene Remonstrantsche kerk als eene ongepaste nieuwigheid beschouwde.

De Prins zweeg op deze hatelijkheid; alleen hij wendde zich om, en sprak tot Huijgens, die tot op eenige schreden gevolgd was:

— Eilieve, Mijnheer Huijgens! help mij hem verbidden, sinds daar anders geen verwegen is aan zijn wil. Een zone Appollo’s mag toch wel het zijne doen, om de altaren van Pictura met een ijverigen priester meer te voorzien. Gebruik een sprankje van uw vernuft en welsprekendheid, om den Heer Adriaansz. te bewegen zijn zoon aan de oefening der schilderkonst te laten.

— Gansch tot den dienst van Uwe Hoogheid en van Mevrouwe Pictura. Ik ben bereid te dezer aanleiding een sneldicht te maken, zoo mijn Vorst zulks beveelt en ’t den Heer Adriaansz. smaken mag, sprak Huijgens met hoofsche vaardigheid zijn geheimen onwil verkroppende; want, hoe vreemd het ook klinke, hij deelde de hooge ingenomenheid van zijne tijdgenooten niet met de schilderkunst, die toenmaals toch hare apogé had bereikt. Misschien was het dit; misschien walgde zijn gezond verstand van de overdrijving, die hij ook hierin weer zag oefenen, toen eenmaal de heerschende smaak dien toon aangaf.