Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/278

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Het smijdig smeeken van uw diepzinnig onrijm zal hier al wel genoeg zijne deugd doen, naar ik vertrouwe, sprak de Stadhouder.

— Ik zie wel, als Zijne Hoogheid en de Heer Huijgens zich bondgenooten stellen voor mijn zoon tegens mij, dat ik mij zal moeten overgeven, hernam Adriaansz., half gevleid, half gemelijk; want hoe hij zich uiterlijk ook toonde, de belangstelling van den Prins begon hem te overwinnen, en was werkelijk te oprecht een hoogschatter van talent en kunst, om voor Huijgens niet de diepste hoogachting te hebben.

— Ik zal geene andere konste der overreding aanwenden, dan die zeker alreede haar klank heeft laten hooren in ’t gemoed van Mijnheer zelf. Niet willende door ijdelen en weelderigen omhaal van woorden het vernuft omkoopen, noch de zinnen verschalken van een man, die zelf, dies ben ik zeker, de beste pleitbezorger is in iedere goede zaak. De Heer Geurt Adriaansz. is een van hen, die het het weet dan ik het zou kunnen zeggen, hoe goed zich de schoone konsten verdragen met den handel, of liever, hoe die beide elkander schragen en de hand leenen, den eersten den roem en de voortbrengselen des laatsten uitbreidende en overbrengende, en de laatste de eersten door de geurigste vruchten van zijne hand de zorgen verzachtende. Zoo ik mijne eigene ervaring nevens uwe kennis mag stellen, kan ik u indachtig maken hoe ik, op mijne reizen in Italië altijd de grootste koopluiden heb gezien als de voornaamste voorstanders en de ijverigste liefhebbers van alle konsten; dies het u in nietwes tot schade of schande kan strekken, noch tot achterdeel van uw welgeëerden naam, zoo uw zoon zich begeeft tot de oefening der konsten, waar hem het harte naar brandt, zijnde zulke sterke prikkel en onweerstaanbare gloed wel de duidelijkste aanwijzing van zijne deugdelijke roeping.

— Ik heb tegen dat alles maar ééne bedenking, Mijnheer! Diedrik is mijn eenig kind, … en zoo ik hem laten moet aan hetgeen gij zijne roeping noemt, dan mis ik in mijne zaken den steun van mijn ouderdom, en dan is ’t mij geraden, van nu aan mijne firma te quiteeren, daar ik die toch niet zal mogen overgeven aan den eenige, dien ik bestemd had daarvan den roem en faam te handhaven, en de oude man was zoo zichtbaar ontroerd, dat zijne stem stokte.