te treden en mij in paleizen te vertoonen, laat u bij ’t eerst van zoo welkom ontmoeten, als een gansche onverschillige daar. En toch is ’t bij mij anders de wetzaken gaan voor.
— Ik begrijp dat ge ditmaals dien regel niet volgen kondet, en vergeef het volgaarne; dit waren familiezaken en het toont een welgeplaatst hart dat de vader den bankier kon vergeten.
— Mijnheer de Ridder! wij zullen elkander goed verstaan, denk ik.
— Ik heb voor het tegendeel geene de minste zorg, zeide deze; alleen daar onze zaken niet wel op deze plaats kunnen worden afgedaan, zult gij mij verplichten, met mij naar mijn vertrek te volgen.
— Uiterst gewillig; alleen ééne vraag, u, die een zoo vertrouwd dienaar zijt van den Kardinaal, mag men die veilig doen. Wat spelt dit bezoek van den Prins aan de Koninginnemoeder?
— Haar spoedig vertrek naar Engeland, zoo ik meene, en geloof mij, voor deze Republiek wordt het tijd.
— Ik zal mijne collega’s indachtig maken, dat zij de leden van ’t Stadhouderlijk gezin ootmoediglijk smeeken mogen de afscheidsbezoeken wat te bekorten…
— Juist! juist! glimlachte de l’Espine, men moet der Koningin aandoeningen en hart kloppingen besparen!