Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/288

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

kon hij niet betreuren, want hij had haar leeren minachten; Lucienne kon niets voor hem zijn, want hij zelf was met zekere trotsche bitterheid van haar gegaan.

— Wat deert u, mijn jonge vriend? vroeg de schilder, terwijl hij deelnemend zijn arm nam.

— Niets, mij deert niets… of liever, mij deert… wat ik niet weet uit te spreken. ’t Is mij of dat huis daar zoo aanstonds in puin achter mij neer zou vallen, en banger kon ’t mij niet zijn dan nu, al gebeurde het… ’t Is mij of alle vreugd des levens mij op eenmaal ontvaart.

— ’t Is omdat de wereld der verbeelding u ontvaart, arme jonkman! sprak Honthorst zacht; die wereld op uw leeftijd zoo ruim en zoo rijk, dat gij haar bevolken kunt met al de rooskleurige tooverbeelden die gij wilt, maar die alle zich in nevelen oplossen, zoo haast de deugdelijke werkelijkheid haar met den top van den vinger beroert. Niet het kasteel zal achter u in puin storten, mijn arme jonge vriend! maar wel de luchtkasteelen, die gij zelf daarin hebt opgebouwd…

— En dat is goed ook, sprak de oude Geurt Adriaansz., die de laatste woorden had verstaan; want als we vijf jaar verder zijn en hij zijne drie kruisjes heeft, zal een goed steenen huis op de Prinsengracht en een kantoor, daarvan de firma in de vier werelddeelen zoo goed crediet heeft, als de Compagnie zelf, hem vrij wat beter te stade komen, dan zulke bontverwige en onvaste tooverpaleizen, als zich door ’t penseel op het doek laten scheppen. En ik houd, dat mijn zoon de wijsste partij heeft gekozen.

Diedrik antwoordde niet, hij zag nog eenmaal om, en hij zuchtte.

Hij had gedroomd, en hij had nog geen blijdschap ontwaakt te zijn.

En nu sluit zich het vorstelijk lusthuis Honselaarsdijk voor ons als voor hen, die het middel waren, waardoor wij er binnentraden; maar nog niet over alles is toch uwe nieuwsgierigheid bevredigd, als ik hope, en om die te voldoen, volg mij eene wijle bij: