Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/289

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

XVII.
Een terugblik op het verledene en eene afwijking naar het Fransche hof.




Het is de Ridder de l’Espine, die het ons zal mededeelen, ten overstaan van Honthorst en van Diedrik, die te dier tijd, wanneer kantoorzaken hem vrijheid gunden, zich nog weleens een uitstapje naar ’s Hage veroorloofde, en dan den schilder opzocht in zijn atelier, zeker nog meer gedreven door de behoefte, om over het verledene te spreken, dan door vurige zucht voor de kunst. De l’Espine ook scheen zijn eersten toorn tegen den schilder vergeten, en daar hij hem nooit meer diensten vroeg bij de Prinses Louise van Bohemen, vond Honthorst, die gewoon was allerlei menschen bij zijn werk te zien af- en aanloopen, den Ridder een vrij dragelijk personaadje, met wien hij gaarne een woordje wisselde over buitenlandsche kunst, en wien hij liefst hoorde vertellen van de kostbare kunstwerken van het Luxembourg, en in ’t Palais Cardinal, tot welks verheerlijking Richelieu zijne macht en zijne schatten besteedde.

Voordat die soort van vriendschap tusschen hen werd aangeknoopt, hadden zij nog een paar woorden gewisseld over de wijze, waarop Honthorst hem had gediend bij zijne geliefde, wel eerlijk, maar toch omzichtig; want terwijl hij stipt had uitgevoerd wat van hem gevorderd was, had hij tegelijk de jonge Prinses een geheim onderhoud gevraagd voor zich zelven; en toen haar met vasten ernst opmerkzaam gemaakt op de gevaren van haar toestand, op de onwaarschijnlijkheid dat de Ridder iets anders voor haar zou kunnen zijn dan een minnaar, en op