Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/300

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

liefdesavonturen eerder met eene vrouw van dertig, dan met een kind van twaalf, en toch was het om Lucienne’s wil, dat ik mijn eerste duël had.

— Veroorloof mij ééne vraag, viel Diedrik in, hoe wist gij zoo terstond wie de Demoiselle wezen kon, want voor mij is dit nog niet helder?

— Gij zijt wel een naïve Hollander! begrijpt gij dan niet dat alleen eene Koningin van eene gehuwde kinderlooze vrouw vergen kon, zich van de vreugde der moederschap den schijn te geven zonder de daad, en al de zorgen, al de lasten van de moedertrouw op zich te nemen, zonder daarvan de wezenlijke rechten te verkrijgen.

— Eene Koningin! dus is Lucienne?…

— Er zijn betrekkingen die men nooit uitspreekt. Ik zal u nu zeggen, hoe ik het wist. De Maarschalk was niet te Parijs, toen men de kleine Demoiselle d’ Arcy bij hem bracht. Zijn oude hofmeester voerde haar in zijn kabinet, waar ik voor mijn beschermer historische manuscripten zat door te zien, want gij weet, de Maarschalk houdt zich bezig met Mémoires te stellen: de oude man vergiste zich daardoor, hij dacht mij de Secretaris en gaf mij dus eene kleine portefeuille, die de allergewichtigste geheimen inhield, en waarvan hij den sleutel in een verzegeld doosje er nevens voegde. Ik moest beide eigenhandig aan Monsignore overgeven. Dit prikkelde meer mijne nieuwsgierigheid dan of hij den sleutel er nevens had gelegd. Ik kende sinds lang het geheim, om alles te openen wat gesloten was; de Maarschalk zou eerst den volgenden ochtend terugkomen; ik opende en las. De Baron d’Arcy had het onderwerp der geheime raadplegingen aan ’t hof en van de bezoeken der Koningin op zijn kasteel, met volmaakte stiptheid en uitvoerigheid beschreven…

Ik heb u de bijzonderheden gespaard;… ik wist nu alles en Lucienne was mij dierbaar als eene zuster, die ik te beschermen had, en heilig als het kind des ongeluks en als eene weeze, wier lot aan het mijne geleek; te minder kon ik verdragen, dat men de kleine lievelinge van den Maarschalk, want Lucienne werd het spoedig, onder elkander aanduidde onder termen, verlagend waren voor Bassompierre als voor haar, en waarvan ik de onwaarheid kende. Eens had ik met mijn toorn gedreigd,