Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/304

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— En daarom gaaft gij nu ook Lucienne prijs aan de intriguen van Mevrouw de Sourdiac?

— Neen, ik gaf haar niet prijs, want ik wist dat zij niets tegen haar zou kunnen uitvoeren; maar ik liet deze geworden, omdat ik werkelijk niet weder den schijn wilde hebben, de belangen van den Meester voor haar te verwaarloozen, hoewel ik, en met alle recht, vermoedde, dat ze niet veel gevorderd zouden worden door de uitvindingen van Mevrouw de Sourdiac.

— Op welke wijze dan dacht Mevrouw de Sourdiac de belangen van Frankrijk te bevorderen door de arme Demoiselle d’Arcy in verdenking te brengen? vroeg Diederik.

De l’Espine zag hem even aan en glimlachte:

— Och, mijne jonge vriend! dat is politiek, daar men op uw leeftijd nog niet veel aan heeft; ik vervolg, hoewel ik nog maar weinig te zeggen heb. Lucienne dan kwam veilig te Brussel; met de Fabroni’s zonder eenig belangrijk avontuur op zoo moeielijke reis.

Te Brussel ontving haar de Koningin met eene tederheid, die zich vooral openbaarde in groote zorge voor hare ziel. Hoewel Maria het geheim van haar doop kende en aangaande hare opvoeding met juistheid gissingen kon maken, geliet zij zich te gelooven, dat Lucienne tot de Kerk hoorde en deed haar als zoodanig de mis bijwonen — dwang, die het arme kind tot hiertoe zwijgend verdroeg uit aanzien voor de vrouw, die zij hare weldoenster noemde…

— Van dien dwang is zij ten minste nu bevrijd! sprak Diedrik met een zeker gevoel van blijdschap.

— Ten minste zoolang de Koningin hier nog in Holland vertoeft en in deze dagen voorzeker, want na hare openlijke toetreding tot de Calvinistische kerk is zij nog niet op ’t huis Honselaarsdijk teruggekeerd, en zij schreef mij te vreezen, dat de verzoening tusschen haar en de Koningin van de zijde der laatste moeielijk te treffen zou zijn, en dat het mogelijk was, dat zij haar niet naar Engeland volgde.

— O! maar dan blijft zij hier! riep Diedrik opgeruimd.

— Of ik geleide haar naar Frankrijk naar haar verloofde, mij geen kleinen dienst zou doen bij den Kardinaal.

— Tegen haar dank? vroeg Diedrik onrustig.