Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/307

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

XVIII.
De afreis der Koninginne-moeder.




De l’Espine had maar al te veel gelijk; het duurde nog tot den elfden october, eer een koerier uit Engeland brieven bracht, die de Koninginne-moeder zekerheid gaven dat zij met »ongeduld,” style de cour, gewacht werd door Hunne Majesteiten van Groot-Brittanje; tijding, die intusschen nog noodig had nader bevestigd te worden door twee Engelsche edellieden, tot dat oogmerk iets later afgezonden. En toch als eens bepaald was, had Maria de Medicis Honselaarsdijk moeten verlaten op den vijfden. Aan bewijzen van meewarige vriendschap van de zijde van haar vorstelijken gastheer en vrouwe ontbrak het toch niet; maar wat konden die anders dan haar het tegenwoordige verlichten; niets vermochten zij voor de toekomst; de overige eerbewijzen die men haar zonder tusschenpoozen bleef brengen, tot op het laatste oogenblik van haar verblijf in Holland, waren nauwelijks iets meer dan een vernis van hoofschheid, vergulde pleisters, die de diepe wonden dekten, maar niet eens lenigden. Reeds was zij te Vlaardingen in de boot gegaan, die haar naar het grootere vaartuig zou voeren, dat haar te Hellevoetsluis wachtte, toen er tegenwinden opstaken, die haar waarschijnlijk dwingen zouden, langen tijd te vertoeven in een schip, dat niet van wal stak (de Engelsche brieven waren toen ook nog niet aangekomen): men wist geen raad!, Toen besloot Mijnheer van Heenvliet, die de Koningin op last van den Stadhouder voortdurend geleidde, een stap te wagen om eene verzoening te bewerken, die hij tot hiertoe niet had durven voorslaan.