Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/37

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Zoolang duurde het niet eens, de dokter werd geroepen; dames en edellieden traden bij afwisseling binnen, nu zij de Koningin niet daar wisten, om eenige woorden te wisselen met Gerard Honthorst, die als vermaard persoon hunne belangstelling wekte, en die, hoewel vernuftig en geniaal, zijn vernuft niet gebruikte om te kwetsen, noch de genialiteit dreef tot verzaking van goeden toon en heusche vormen, als te dier tijde menig kunstenaar zich veroorloofde. Hij sprak niet tegen zijn gevoelen, maar waar hij het voorzichtig achtte verzweeg hij dat; hij verlaagde zich niet tot flauwe vleierij, maar waar hij iemand iets aangenaams konde zeggen met oprechtheid, daar verzuimde hij het niet, en dan had dit uit zijn mond eene dubbele waarde, omdat het eene uitzondering was en geen regel in toepassing gebracht op iedereen en te allen tijde.

Niemand van die lieden lette op Diedrik; maar tot zijne verwondering, zeide ieder, wiens oog op het aangevangen portret viel, den schilder eene beleefdheid over de gelijkenis, zoowel als over de uitvoering.

— Laffe vleierij! dacht de jonkman bij zich zelven.

Op eens kwam er eenige beweging in de kleine voorzaal, de hovelingen op dit oogenblik in de kamer rangschikten zich, met het woord: de Koningin komt!

Pages schoven de gordijn terug. Honthorst, die zich gezet had om de draperie te schetsen, wierp zijn krijt ter zijde en stond op.

Maria de Medicis vertoonde zich, — zij leunde op den arm van haar vertrouwden gunsteling, Monsignor Fabroni; diens gemalin ging haar ter zijde, en vele hofdames en heeren volgden.

Of Diedrik ook zijne ziel in zijne oogen legde, kan men denken, en toch, hij moest zich leunen tegen den muur, waar hij stond, zoo sloeg op eens de schrik hem om ’t harte.

Maria de Medicis geleek volkomen op haar portret! En zelfs ware dat voltooid geweest, men had den eerlijken Honthorst nog wel wat van vleierij kunnen beschuldigen, bij vergelijking in dat zelfde oogenblik met het voorkomen der Koningin.

Want is het waarheid, dat de vrouw, zelfs de schitterendste schoonheid, hare beaux jours heeft, even waar is het, dat ze die het zekerst heeft, waar ze weet bewonderd, geliefd, toege-