Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/39

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

kuur voor eene eerste zelfs wel wat over sterk was uitgevallen, want de arme jonge man scheen meer verpletterd dan geheeld. Voor zijne kunst achtte hij dit oogenblik verloren, zonder eenigen twijfel, en in die overtuiging zeide hij, na eene eerbiedige buiging, tot de Koningin:

— Ik durf niet hopen, dat Uwe Majesteit gezind zal zijn mij deze ure te geven voor het portret…?

— Integendeel, Mijnheer! wij zijn daartoe zeer gezind, wij hebben juist nu geene wichtiger bezigheid, en onze geneesheer raadde ons sterk aan deze afleiding te nemen.

De arme schilder verbleekte, en vermomde eene beweging van spijt en onwil, terwijl hij met een zucht zijn ezel terecht zette in het vereischte licht.

Nog eene hoop bleef hem om de marteling te ontgaan, als zijn penseel naar dit model, de trekken moest geven van haar, waarvan gezegd was, toen zij zich te Leiden voor een vensterraam eene wijle zonder masker vertoonde, dat men er in vertegenwoordigd zag alles wat de aarde het voortreffelijkst bezat en de eeuw het zeldzaamst, en waarvan de rector der Leidsche Universiteit had betuigd, uit naam van zijne collega ’s: »que sa seule présence, en leur comblant de gloire, terminait toutes leurs curiosité, (en vervolgde) car à quoi nous serviroit d’aller courre le monde, si vostre Majesté en est l’unique ornement?”

Een blik werpende op het ongewoon getal hovelingen en vrouwen, die met de Koningin waren binnengekomen, sprak Honthorst half smeekend, half morrend:

— Ik neem de vrijheid Uwe Majesteit te doen opmerken, dat ik gewoon ben meer ruste tot mijn werk te vragen, dan die zich wachten laat bij de tegenwoordigheid van zoovelen.

Een glimp van voeldoening verhelderde even de trekken der vorstin, terwijl zij antwoordde:

— Wij zullen alleen zijn, mijn waarde Mr. Honthorst! en daarop tot het gevolg: — Gij hebt het gehoord, mijneheeren! uwe tegenwoordigheid zou den konstenaar hinderlijk kunnen zijn! De heeren en dames van het gevolg verwijderden zich met de gewone vormen.

Monsignor Fabroni bleef.

— Vicomte! zeide Maria tot hem, ik geloof dat onze nobele