Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/40

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

konstenaar niet voldaan zal zijn, vóór hij ons onder vier oogen heeft!

Honthorst wilde iets zeggen; maar de blik, dien de Koningin nu op hem wierp, was zeer verstaanbaar; hij zweeg dus, en Fabroni sprak, terwijl hij de wenkbrauwen samentrok:

— Ik weet dat Uwe Majesteit te allen tijde zooveel faveure heeft betoond aan de oefenaars van konsten, dat ik mij wel hoeden zal, mij te stellen tegen het verlangen van Mr. Honthorst.

Die woorden waren scherp genoeg, vooral tegenover de voormalige beschermster van Eleonora Galigaï; maar de Koningin, scheen gelukkig tot den prijs van eene hatelijkheid zijne verwijdering te koopen, want, na dit woord boog hij zich en ging, en zij zich wat meer opgeruimd terecht zettende op haar zetel, sprak tot Honthorst:

— En nu, signor amico! aan uwe taak, als ’t u gelieft.

— Uwe Majesteit gebruike eenige toegevendheid voor mij, begon Honthorst, — in waarheid en ter goeder trouw, nu wij samen zijn, vergeve mij Uwe Majesteit het goedronde woord! zoo ik heden mijn penseel eerlijk zal gebruiken, blijft mij ge ene kans dan door de wereld een logenaar of een onhandige gescholden te worden, Reeds is mij, arme konstenaar, wanhoops uiterste poging voorgeschreven in die taak, om bij den roep van schoonheid, die Uwe Majesteit voorafgaat en verzelt, niet al te zeer achter te blijven in het nabootsen uwer trekken, en bedenk, heden is het wezen van Uwe Majesteit dus ontstemd…

— Laas! laas! mijn goede meester! ik wete; doch mij dunkt, het moet mij toch veroorloofd zijn, in mijne binnenkameren die zware hofkunst niet te oefenen, die ik altijd door noodig heb te gebruiken onder ’t gewoel der feesten en van receptiën; die hofkonst, die de diepe droefgeestigheid der ziele leert verbergen achter ’t mom van gezette minnelijkheid…

— Wie zou ik zijn, zoo ik het mijne genadige vorstin misduidde, en mij niet veeleer gestreeld voelde door het vertrouwen, dat zij mij daardoor toont; alleen, zij moge dan ook om mijnentwille in bedenking nemen, dat ik een konstenaar als den heer Rubens tot voorganger heb bij het weêrgeven van hare trekken, dat hij daarbij het voorrecht had Hare Majesteit te kennen en te schetsen in de bloei harer jeugd, en omgeven van