Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/439

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

eigendom der geschiedenis geworden, en zij is niets dan de heldin van onze novelle, maar waarheid is, dat zij nog de eenige vrouw was, die de poëzie openlijk oefende en die, bij de bevalligheid van Aspasia, haar vernuft en haar geest vereenigde met (en wij hebben haast het er bij te voegen) met de zedigheid eener priesteres van Ceres, dat zij wel niet was; maar wier tempel als hare school was geweest, en die nu het tooneel van haren roem zoude worden! Met het ongeloof aan de orakels was ook het geslacht der Pythonnissen verloren gegaan, en het was nu, als herleefde het in deze jonkvrouw. Maar Athene, in deze dagen van haar uitgebloeiden luister, van verdorven smaak, van overgang tot den Romeinschen, Athene had veel minder zin voor de godspraken en voor orakeltaal, dan voor de onvergelijkelijke schoonheid, die zij in hare tegenwoordige dichteres had gevonden, en die het wellicht toegevend maakte voor hare zangen of, voor het minst, hunne waarde in een goed licht zette, en op een beter voetstuk dan de drievoet der Pythia's het zijn kon; want in die periode van verwarring en half duister, die het eerste doorbreken van een heerlijk werk voorafging, geloofde men niet meer aan de goden, terwijl men nog voortging te offeren op hunne altaren; en waar men nog veel aandacht leende aan de liederen, ter eere der oude godheden aangeheven, was het meest om de zangen zelven en nog slechts bij enkelen, en die enkelen slechts uit het lagere volk; voor niemand was het de daad van een vroom geloof, die zij oefenden. Lasthenia alleen scheen nog het geloof behouden te hebben aan de goden, door hare voorvaderen vereerd; voo: het minst het was in hun naam, dat zij hare zangen aanhief, het scheen hun geest die ze bezielde. Nog een ander gevoel, dat ook in het verbasterd Athene was uitgestorven, leefde weêr op onder de aanblazing van Lasthenia's gloeiende geestdrift — de liefde voor het vaderland. Maar welk een vaderland had zij om lief te hebben? Eene republiek, vervallen van burgerdeugd en van republikeinschen eenvoud, eene republiek, die de bondgenootschap van het Romeinsche Keizerrijk had moeten aannemen, dat zooveel was, als zich wingewest te verklaren van den overmachtigen bondgenoot, en waarvan de republikeinen, uit modezucht, uit gebrek aan karakter, uit verslapping van zede-